les kwt

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

aanwezigheid 

Slide 2 - Tekstslide

Telefoons in de kluis?

Slide 3 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Deze les leer je:
hoe tabellen, grafieken en eenvoudige formules werken, en kan je deze toepassen in praktische situaties.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat is een tabel?

Slide 8 - Woordweb

Wat is een grafiek?

Slide 9 - Woordweb

Waar kom je een tabel en
een grafiek tegen in het dagelijks leven?

Slide 10 - Woordweb

Even staan....
Schuif je stoel eens aan je tafel en ga er achter staan

Slide 11 - Tekstslide

Tel voor jezelf....
hoe vaak kan jij springen in 10 seconden....
(schrijf het daarna op het blaadje)
timer
0:10

Slide 12 - Tekstslide

Wie sprong het meeste?
kijk maar mee op het bord....

Slide 13 - Tekstslide

Staafdiagram en lijndiagram

Slide 14 - Tekstslide

Nu samen....
Let goed op wat je gaat doen!!!

Slide 15 - Tekstslide

de opdracht
•Ga naar buiten! In een groepje van 3 meet je hoeveel meter je kan lopen in een bepaald aantal seconden (5, 10, 15, 20).

• Één leerling loopt, één meet de tijd, één meet de afstand. 
Let op: 1 stap is 1 meter

• Terug in de klas: ga de gegevens noteren in een tabel.

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht buiten klaar?
Ga je metingen omzetten in een grafiek.

Slide 17 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 18 - Woordweb

en tot de volgende les

Slide 19 - Tekstslide

Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is. 



Slide 20 - Tekstslide

Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is. 
Wat het begingetal in een woordformule is. 


Slide 21 - Tekstslide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.




Slide 22 - Tekstslide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 


Slide 23 - Tekstslide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'


Slide 24 - Tekstslide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      


Slide 25 - Tekstslide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 =                                                      


Slide 26 - Tekstslide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 = €22                                                         


Slide 27 - Tekstslide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 = €22                                                         Let op de rekenvolgorde! 


Slide 28 - Tekstslide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule



Slide 29 - Tekstslide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         



Slide 30 - Tekstslide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  



Slide 31 - Tekstslide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal



Slide 32 - Tekstslide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen


Slide 33 - Tekstslide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen. 


Slide 34 - Tekstslide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen. Hier is dat 'aantal uren' en 'verdiensten in €'.


Slide 35 - Tekstslide

Woordformule:
Beltegoed in € = 25 - 0,20 x bel-tijd in minuten

Noemen we 0,20 het stijggetal of het daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal

Slide 36 - Quizvraag

Woordformule:
lengte in cm = 55 + 3 · tijd in maanden

Wat zijn de twee variabelen van deze formule?
A
lengte in cm en tijd in maanden
B
lengte in cm en 55
C
55 en 3
D
3 en tijd in maanden

Slide 37 - Quizvraag


Van welke formule is het begingetal 55?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 38 - Quizvraag


Van welke formule is het daalgetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 39 - Quizvraag


Wat is het stijggetal van formule C?
A
+ 55
B
- 2
C
+ 70
D
+ 3

Slide 40 - Quizvraag


Welke twee variabelen zie je in formule A?
A
kosten in € tijd in dagen
B
temperatuur in ℃ tijd in minuten
C
verdiensten in € tijd in uren
D
lengte in cm tijd in maanden

Slide 41 - Quizvraag

Formule D: stel aantal maanden is 12
Wat is de lengte?
A
55
B
3
C
91
D
70

Slide 42 - Quizvraag

Opdracht

Slide 43 - Tekstslide

Je gaat vandaag aan de slag met staafdiagrammen, beelddiagrammen en turven. Maar hoe zat het ook alweer.....

Slide 44 - Tekstslide

Staafdiagram
We kennen verticale staafdiagrammen, zoals in het plaatje hiernaast. Dit ga je vandaag gebruiken.

Bijv hoe procent van de huisdieren heeft de honden?

Slide 45 - Tekstslide

Beelddiagram
In een beelddiagram stelt elk figuurtje een aantal voor. Dat staat altijd bij een beelddiagram vermeld.

Slide 46 - Tekstslide

Turven


Je maakt per soort een turftabel. Zo kan je zien wat het meeste voorkomt.

soort
turven
aantal
auto
fiets
voet-
ganger
bus

Slide 47 - Tekstslide

Opdracht

Slide 48 - Tekstslide

Je krijgt van de docent een afbeelding en opdrachten die je nodig hebt om de opdracht te kunnen maken.
Je gaat eerst in het klad werken en als de docent het heeft gezien mag je het in net beginnen op een grote poster.

Deze opdracht met je in een tweetal maken. Maar mag ook alleen.

Slide 49 - Tekstslide

Goed gewerkt vandaag!!!

Slide 50 - Tekstslide