BSR 12/5 1tb Grammatica zinsdelen 8

Lees de theorie op blz. 214.
Maak de startvraag.
Klaar? Start alvast aan paragraaf 5.8
Startopdracht:
GRAMMATICA
ZINSDELEN
timer
10:00
5.8 Lijdend voorwerp
Noteer van onderstaande drie zinnen het lijdend voorwerp.

1. Denise showde haar moeder haar nieuwe kleren.
2. Tijdens het festival presenteert de zangeres haar nieuwe album.
3. Heb jij je verjaardagscadeau al gezien?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lees de theorie op blz. 214.
Maak de startvraag.
Klaar? Start alvast aan paragraaf 5.8
Startopdracht:
GRAMMATICA
ZINSDELEN
timer
10:00
5.8 Lijdend voorwerp
Noteer van onderstaande drie zinnen het lijdend voorwerp.

1. Denise showde haar moeder haar nieuwe kleren.
2. Tijdens het festival presenteert de zangeres haar nieuwe album.
3. Heb jij je verjaardagscadeau al gezien?

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt werkwoorden in een zin herkennen.
  • Je kunt het werkwoordelijk gezegde in een zin herkennen.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Startvraag bespreken.
  • De uitleg behandelen van paragraaf  8 (en hierbij aantekeningen maken);
  • Opdrachten maken.
  • Afronden en terugblikken.

Slide 3 - Tekstslide

Alle paragrafen met ZD voor de paragraaf behandelen we de komende tijd. De paragrafen met
 WS behandelen we later dit jaar.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 5 - Woordweb

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Janneke
zit
haar toets
te
maken

Slide 6 - Sleepvraag

Onderwerp

Slide 7 - Woordweb

Wat is het onderwerp?
Het onderwerp
Janneke
zit
haar toets
te
maken

Slide 8 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Woordweb

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Janneke
zit
haar toets
te
maken

Slide 10 - Sleepvraag

Slide 11 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (LV)
Een lijdend voorwerp geeft meestal aan aan wie/wat iets 'overkomt' of 'ondergaat'
Zo vind je het lijdend voorwerp:
1. Zoek de PV en verdeel de zin in zinsdelen.
2. Noteer het onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
3. Stel de vraag: Wat/Wie + WG + onderwerp?
Norah heeft een warme winterjas gekocht.
Wat heeft Norah gekocht? Een warme winterjas.

Slide 12 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Wat + wg + ow? =  lijdend voorwerp


Lijdend voorwerp (lv)

Slide 13 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 14 - Tekstslide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Noteer het lijdend voorwerp.

Bruno drinkt een glas water.

Slide 15 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Noteer het lijdend voorwerp.

Zij pakt haar fiets uit de schuur.

Slide 16 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Noteer het lijdend voorwerp.

De voetballer trapt de bal weg.

Slide 17 - Open vraag

Noteer van de volgende twee zinnen de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow),
het werkwoordelijk gezegde (wg) en het lijdend voorwerp (lv):
1. Het nichtje van Willem heeft een tatoeage laten zetten.
PV  =                                            OW =
WG  =                                              LV =

2. Mijn broertje heeft eindelijk zijn favoriete voetballer ontmoet.
PV =                                                OW =
WG =                                               LV  =
Twee zinnen ontleden

Slide 18 - Tekstslide

Aan het werk
Wat?
Cursus 5.8 Lijdend voorwerp
Opdracht 1 t/m 5 (blz. 214-215).

Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
De 4 B's, oogje, theorie in je boek.
Tijd
Timer.
Klaar?
Werk verder aan de opdrachten van 
paragraaf 5.10 ZD Mixopdrachten (online boek) of verder in je leesboek.
timer
13:00

Slide 19 - Tekstslide

  • Je kunt werkwoorden in een zin herkennen.
  • Je kunt het werkwoordelijk gezegde in een zin herkennen.
Lesdoelen

Slide 20 - Tekstslide

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 21 - Open vraag

'Mijn zusje koopt iedere maand een paar nieuwe sneakers.'

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 22 - Open vraag

'De brandweer was gelukkig op tijd om de brand te blussen.'

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 23 - Open vraag