1BM 4.4 grammatica - woordsoorten
1 / 10
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Lees de zin en schrijf het lw op:
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.
Slide 4 - Open vraag
Lees de zin en schrijf het ww op:
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.
Slide 5 - Open vraag
Lees de zin en schrijf het bn op:
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.
Slide 6 - Open vraag
Lees de zin en schrijf de znw's op:
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.
Martin fietste op de fiets van zijn kleine broertje.
Slide 7 - Open vraag
Welke woordsoorten heb je geleerd?
Slide 8 - Open vraag
Welke woordsoorten kun je goed benoemen?
Slide 9 - Open vraag
Welke woordsoorten vind je lastig?
