Herhaling hoofdstuk 6

Herhaling hoofdstuk 6
Productie en markt
Herhaling Hoofdstuk 6: Productie en Markt
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 6
Productie en markt
Herhaling Hoofdstuk 6: Productie en Markt

Slide 1 - Tekstslide

Productiefactoren
Natuur --> Grondstoffen, fossiele brandstoffen, zon en water
Arbeid --> Inspanning van mensen 
Kapitaal --> Kapitaalgoederen (bijv. machines)
Ondernemerschap --> Combineren van alle productiefactoren om winst te maken. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de beloning van de productiefactor arbeid?
A
Pacht
B
Loon
C
Winst
D
Rente

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de beloning van de productiefactor kaptiaal?
A
Pacht
B
Loon
C
Winst
D
Rente

Slide 4 - Quizvraag

Afschrijvingen
Waardeverminderen van kapitaalgoederen. 
Restwaarde --> De waarde aan het eind van de levensduur

Slide 5 - Tekstslide

Berekenen afschrijvingen
afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal jaren

Slide 6 - Tekstslide

Een bedrijfswagen van 20.000,- gaat 5 jaar mee en heeft een restwaarde van €5.000,-. Wat is de afschrijving per jaar?

Slide 7 - Open vraag

Kapitaal- en arbeidsintensief
Kapitaalintensief --> Er zijn veel kapitaalgoederen nodig om het product te produceren. 
Arbeidsintensief --> Er zijn veel mensen nodig om het product te produceren. 

Slide 8 - Tekstslide

Een fabriek gebruikt veel machines om een auto in elkaar te zetten.
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 9 - Quizvraag

In een bejaardentehuis worden oudere mensen elke ochtend gewassen en aangekleed.
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 10 - Quizvraag

Markten
Concrete markt --> Een plaats waar op een afgesproken tijd goederen worden verhandeld. 

Abstracte markt --> Het geheel van vraag en aanbod naar een goed. 

Slide 11 - Tekstslide

De oliemarkt is een voorbeeld van:
A
Concrete markt
B
Abstracte markt

Slide 12 - Quizvraag

De huizenmarkt is een voorbeeld van:
A
Concrete markt
B
Abstracte markt

Slide 13 - Quizvraag

Een voorbeeld van een concrete markt is:

Slide 14 - Open vraag

Wat is een concurrent?

Slide 15 - Open vraag

Marktaandeel
Het stukje van een markt wat in handen is van een bedrijf. Wordt uitgedrukt in een percentage. 

Slide 16 - Tekstslide

In 2020 verkocht Apple 25 miljoen van de in totaal 80 miljoen telefoons in de VS. Wat is het marktaandeel van Apple?

Slide 17 - Open vraag

Netto winst 
Omzet
Inkoopwaarde –
Bruto winst
Bedrijfskosten -
Netto winst

Slide 18 - Tekstslide

Omzet
De omzet van een bedrijf is het totaalbedrag dat het bedrijf ontvangt door de verkoop van producten. De omzet berekenen we door:
Omzet = verkoopprijs x afzet (aantal producten)

Slide 19 - Tekstslide

Inkoopwaarde
De inkoopwaarde is de prijs die het bedrijf heeft betaald voor de producten die het heeft verkocht. De inkoopwaarde bereken we door:
Inkoopwaarde = inkoopprijs x afzet

Slide 20 - Tekstslide

Brutowinst
De brutowinst is het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs van een product of het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde.

Slide 21 - Tekstslide

Bedrijfskosten
De bedrijfskosten van een bedrijf zijn alle kosten die het bedrijf heeft behalve de inkoopwaarde. 

Slide 22 - Tekstslide

Noem zoveel mogelijk bedrijfskosten

Slide 23 - Woordweb

Nettoresultaat
Omzet
Inkoopwaarde –
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat

Slide 24 - Tekstslide

Nettoresultaat
Het gedeelte wat van de brutowinst overblijft als alle bedrijfskosten eraf zijn gehaald 
Als het nettoresultaat positief is noemen we het nettowinst
Als het nettoresultaat negatief is noemen we het een nettoverlies.

Slide 25 - Tekstslide

Een bedrijf verkoopt 500 producten voor €20,-.
De inkoopprijs was €5,-. en de bedrijfskosten waren €2.000,-. Wat is het nettoresultaat van dit bedrijf?

Slide 26 - Open vraag

BTW
Belasting toegevoegde waarde
21% 
van exclusief naar inclusief btw: Prijs exclusief : 100 x 121
Van inclusief naar exclusief btw: Prijs inclusief : 121 x 100
9%
van exclusief naar inclusief btw: Prijs exclusief : 100 x 109
Van inclusief naar exclusief btw: Prijs inclusief : 109 x 100

Slide 27 - Tekstslide

Een fiets kost €500,- exclusief btw, wat is de prijs inclusief 21% btw?

Slide 28 - Open vraag

De prijs van een fiets is €1028,50 inclusief 21% btw, wat is de prijs exclusief btw?

Slide 29 - Open vraag

Brutowinstmarge
Brutowinstmarge: het bedrag dat je optelt bij de inkoopprijs om de verkoopprijs te berekenen. 

Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs

Is vaak een percentage van de inkoopprijs

Slide 30 - Tekstslide

Oefensommen brutowinstmarge

Oefensom 1.

Inkoopprijs = € 30,00, brutowinstmarge = 45%. Wat is mijn verkoopprijs?




Oefensom 2.

Inkoopprijs = € 650,00, brutowinstmarge = 25,6%. Wat is mijn verkoopprijs?


verkoopprijs = € 43,50
verkoopprijs = € 816,40

Slide 31 - Tekstslide

Hoe bereken ik de verkoopprijs?
A
omzet + brutowinstmarge
B
verkoopprijs + brutowinstmarge
C
inkoopprijs + btw
D
inkoopprijs + brutowinstmarge

Slide 32 - Quizvraag

Willem koopt dezelfde schoenen in voor 50 euro. De brutowinstmarge is 40% hoeveel is de brutowinstmarge in in euro?
A
15 euro
B
25 euro
C
20 euro
D
10 euro

Slide 33 - Quizvraag

Inkoopwaarde: € 4,00. Brutowinstmarge: 20%.
BTW 21%. De consumentenprijs is
A
€ 5,80
B
€ 5,81
C
€ 5,85
D
€ 5,75

Slide 34 - Quizvraag

Arbeidsproductiviteit
De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Productie per periode = 
totale product per periode : aantal werknemers

Slide 35 - Tekstslide

Een fietsenfabriek produceert 234.000 fietsen per jaar met 90 werknemers. Hoeveel produceert een werknemer per week? (De werknemers hebben geen vakantiedagen)

Slide 36 - Open vraag