Bio Thema 6 Duurzaam leven - Basisstof 6.2

1 / 72
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 72 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 6 Duurzaam leven
§ 6.2 Voedselproductie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Icoontjes:
Sla deze slide op in je favorieten of klik op het oog om de slide te verbergen.

Kleurcodes:
De kleurcodes in deze les verschillen per lesfase:

informatie
doen
Voorkennis activeren
#EBE7F7
#9C89D7
Theorie/Instructie
#F8DACF 
#FE8F6B
Verwerking
#C4E5C9
#38A84A
Afsluiting
#EBE7F7
#9C89D7

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

JdW-kijkwijzer
Lesopbouw:

  1. Vooraf:
    Startklaar, Voorkennis activeren, Formatief Handelen

  2. Instructie:
    Leerdoelgericht werken, Inclusieve didactiek, Concrete en herkenbare voorbeelden, Formatief Handelen

  3. Toepassing:
    Actieve verwerking, Formatief handelen 

  4. Evaluatie:
    Afsluiting

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

              Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Werkboek, Chromebook, JdW-map, pen/potlood 



timer
2:00

Slide 6 - Tekstslide

1. Startklaar
Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.
              Voorkennis activeren
Met een Inleiding op de les kun je de voorkennis van leerlingen activeren.

Verschillende tools die je kunt inzetten bij het activeren van de voorkennis:
  • Quizlet
  • Woordweb (in LessonUp)
  • Open vragen of Quiz-vragen in LessonUp (multiple choice)
  • Placemat (in groepjes)
  • Etc...
Checklist:
  • Bepaal welke voorkennis relevant is voor de nieuwe lesstof.
  • Ontwerp een terugblik-opdracht die deze voorkennis activeert.
  • Overweeg of en hoe thuistalen ingezet kunnen worden om de voorkennis te activeren.

Slide 7 - Tekstslide

Voorkennis activeren:
In iedere les wordt relevante voorkennis geactiveerd aan de hand van een terugblik-opdracht om zo de mate van stofbeheersing te bepalen en richting te geven aan de rest van de les.

Enkele werkvormen die zich hier mooi voor lenen zijn:
Voedselproductie
timer
2:00

Slide 8 - Woordweb

2. Voorkennis activeren
De docent activeert relevante voorkennis aan de hand van een terugblik-opdracht, waarbij eventueel een beroep op de thuistalen wordt gedaan. Op deze manier biedt de docent een kapstok om nieuwe stof te verbinden aan de eerder geleerde stof en richting te geven aan het verdere verloop van de les. Tegelijkertijd worden hiermee misconcepties van leerlingen zichtbaar gemaakt, waar de docent vervolgens gericht op in kan spelen. 

Voorkennis
Voorkennis
Voorkennis
Voorkennis
A
B
C
D

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

timer
5:00
Voorkennis
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Vraag 4

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

           Leerdoelen
  1. T1
  2. T2
  3. I


Checklist (verwijder dit na het ontwerpen van je les!)
  • Het leerdoel is in leerlingentaal geformuleerd.
  • Het leerdoel is volgens de RTTI-methodiek geformuleerd.
  • Het leerdoel geeft een omschrijving van de context (inhoud).
  • Er wordt een werkwoord gebruikt in het leerdoel (gedrag).
  • De condities worden weergeven in het leerdoel (voorwaarden).
  • Er zijn succescriteria gekoppeld aan het leerdoel (norm).

Slide 11 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
              Inleiding 
Voedsel koop je op de markt of in de winkel. Er is in Nederland veel keuze in wat je kunt eten. Voedsel wordt op verschillende manieren gemaakt.


Slide 12 - Tekstslide

Inleiding
Door een goede inleiding voelen leerlingen zich betrokken en begrijpen ze het belang van wat ze gaan leren. Dit vergroot hun motivatie en leerresultaten. 
           Theorie
Voorzie de theorie van (geanonimiseerde) voorbeelden, zodat de leerlingen beter weten wat er van hen verwacht wordt. 
Het is aan te raden om voorbeelden van verschillende kwaliteit te laten zien om kwaliteitsbesef bij te brengen.
Checklist: (verwijder dit na het ontwerpen van je les!)
  • Interactieve uitleg (responsief): wisbordjes, LessonUp check-vragen, Cornell-methode.
  • Een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren.
  • Meertaligheid functioneel inzetten.
  • Iedereen bij de les betrekken.

Slide 13 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


         Leerdoelen
         Bs. 6.2
6.2.1 Je kunt manieren noemen om een grotere productie van voedsel te verkrijgen.

6.2.2 Je kunt uitleggen wat erfelijke eigenschappen zijn.

6.2.3 Je kunt beschrijven hoe je erfelijke eigenschappen van een organisme kunt veranderen om er de voedselproductie mee te vergroten. 

Slide 14 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Wat is landbouw?
• Landbouw bestaat uit 3 vormen:
  1. Akkerbouw – planten op het land.
  2. Tuinbouw – planten in kassen.
  3. Veeteelt – dieren houden op een boerderij.

• Bij akkerbouw en tuinbouw verbouw je voedingsgewassen.
• Bij veeteelt houd je landbouwhuisdieren, zoals koeien en kippen.

Extra toelichting
Er zijn drie vormen van landbouw:
• akkerbouw (op het land)
• tuinbouw (in de kas)
• veeteelt
In de akkerbouw en in de tuinbouw worden planten verbouwd. Dit zijn de voedingsgewassen. Bij de veeteelt worden dieren gehouden: de landbouwhuisdieren.
Om de groeiende wereldbevolking te voeden, wordt steeds meer voedsel geproduceerd. Er zijn verschillende manieren om de productie te vergroten.

Slide 15 - Tekstslide

Inleiding
Door een goede inleiding voelen leerlingen zich betrokken en begrijpen ze het belang van wat ze gaan leren. Dit vergroot hun motivatie en leerresultaten. 
Landbouw
Waarom is landbouw belangrijk?
• Er is steeds meer voedsel nodig door de groei van de wereldbevolking.
• Boeren proberen de voedselproductie te vergroten.
• Dit kan door betere technieken, bemesting en slimme keuzes in gewassen en dieren.


Begrippen
voedingsgewassen: Planten die in de akkerbouw en in de tuinbouw worden geteeld.
Landbouwhuisdieren: Dieren die in de veeteelt worden gehouden.
Extra toelichting
Er zijn drie vormen van landbouw:
• akkerbouw (op het land)
• tuinbouw (in de kas)
• veeteelt
In de akkerbouw en in de tuinbouw worden planten verbouwd. Dit zijn de voedingsgewassen. Bij de veeteelt worden dieren gehouden: de landbouwhuisdieren.
Om de groeiende wereldbevolking te voeden, wordt steeds meer voedsel geproduceerd. Er zijn verschillende manieren om de productie te vergroten.

Slide 16 - Tekstslide

Inleiding
Door een goede inleiding voelen leerlingen zich betrokken en begrijpen ze het belang van wat ze gaan leren. Dit vergroot hun motivatie en leerresultaten. 
Hoe wordt voedselproductie vergroot?
A
verschillende manieren
B
minder grond gebruiken
C
afname van dieren
D
technologische innovaties

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat houdt veeteelt in?
A
planten verbouwen
B
landbouwhuisdieren
C
dieren houden
D
voedingsgewassen

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm van landbouw betreft plantenverbouw?
A
akkerbouw
B
bosbouw
C
tuinbouw
D
veeteelt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Monocultuur
Wat is monocultuur?

• Monocultuur = één soort gewas op een groot stuk land.
• Komt veel voor bij akkerbouw.
• Voordeel: makkelijk werken met machines → snelle oogst, lage kosten.

Extra toelichting
Akkerbouwbedrijven hebben vaak veel grond waarop de boer slechts één soort gewas verbouwt. Dat heet een monocultuur (zie afbeelding 1). Het voordeel is dat de boeren snel en gemakkelijk met grote machines de bodem kunnen bewerken en oogsten. Hierdoor is de productie hoog en zijn de prijzen laag.

Slide 20 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Monocultuur
Gevolgen van monocultuur

• Minder biodiversiteit.
• Hogere kans op ziektes en plagen.
• Vaak nodig om bestrijdingsmiddelen te gebruiken.

Slide 21 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Wat betekent monocultuur?
A
Verschillende gewassen verbouwen
B
Biodiversiteit vergroten
C
Één soort gewas verbouwen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voordeel van monocultuur?
A
Hogere productie
B
Snelle bewerking met machines
C
Lagere prijzen
D
Meer biodiversiteit

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bescherming tegen ziekten en plagen
Wat zijn plagen en ziekten?
• Plagen = teveel dieren die gewassen aantasten.
• Ziekten = bijvoorbeeld door bacteriën of schimmels.
• In monoculturen verspreiden deze zich snel.

Extra toelichting
Een nadeel van monoculturen is dat er een grotere kans is op een plaag. Er zijn dan veel dieren van één soort die de voedingsgewassen aantasten. Ook ziekten veroorzaakt door bacteriën en schimmels kunnen zich in een monocultuur sneller verspreiden. Om voedingsgewassen te beschermen tegen plagen en ziekten gebruiken akkerbouwers bestrijdingsmiddelen. Er zijn chemische en biologische bestrijdingsmiddelen.

Slide 25 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Bescherming tegen ziekten en plagen
• Gebruik van bestrijdingsmiddelen:
  1. Chemisch → door de mens gemaakt.
  2. Biologisch → met natuurlijke vijanden.

• Doel: gewassen gezond houden en opbrengst beschermen.


Begrippen
Plaag: Grote hoeveelheid organismen die een voedingsgewas aantasten.
Bestrijdingsmiddelen: Stoffen die worden gebruikt om organismen die voedingsgewassen aantasten, te bestrijden.

Slide 26 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Welke middelen gebruiken akkerbouwers tegen plagen?
A
Biologische bestrijdingsmiddelen
B
Chemische bestrijdingsmiddelen
C
Water en zonlicht
D
Natuurlijke meststoffen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een nadeel van monoculturen?
A
Hogere opbrengst van gewassen
B
Grotere kans op plaag
C
Betere biodiversiteit
D
Snellere verspreiding van ziekten

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veeteelt
Wat is veeteelt?
• Dieren houden voor voedsel zoals melk, vlees en eieren.
• Boerderij met dieren = veehouderij.

Extra toelichting
Een veehouderij is een landbouwbedrijf waar dieren worden gehouden (zie afbeelding 2). Veehouders produceren dierlijke voedingsmiddelen, zoals melk, vlees en eieren. Dit noem je veeteelt.
Bij intensieve veehouderijen worden veel dieren op een kleine oppervlakte gehouden (zie afbeelding 3). De dieren in de intensieve veehouderijen krijgen vaak krachtvoer. Krachtvoer bevat veel energierijke stoffen en de juiste mineralen, zodat de dieren veel voedsel produceren.

Slide 30 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Veeteelt
Intensieve veehouderij
• Veel dieren op weinig ruimte.
• Gebruik van krachtvoer (voedzaam en energierijk).
• Voordelen: goedkoop voedsel.
• Nadelen: minder dierenwelzijn, ziektes, mestoverschot.


Extra toelichting
Door de hoge opbrengst in de intensieve veehouderijen zijn de producten relatief goedkoop. De dieren hebben vaak een minder prettig leven, doordat ze weinig leefruimte hebben. Ook is de kans op ziekten groter. Intensieve veehouderijen produceren veel mest. Hierdoor ontstaat een mestoverschot.

Slide 31 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Wat is een kenmerk van intensieve veehouderijen?
A
Veel dieren op kleine oppervlakte
B
Dieren hebben veel leefruimte

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat produceren veehouders?
A
Vlees
B
Eieren
C
Groenten
D
Melk

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bemesting
Waarom bemesten?

• Planten hebben mineralen nodig om te groeien.
• Door oogsten raakt de bodem uitgeput.
• Boeren voegen mineralen toe met:
  1. Stalmest: poep + plas van dieren.
  2. Kunstmest: uit de fabriek.

Extra toelichting
Planten hebben mineralen uit de bodem nodig om te groeien. Door een monocultuur raakt de grond snel uitgeput. Dat betekent dat de mineralen die planten nodig hebben om te groeien, opraken. Door bemesting worden weer mineralen aan de bodem toegevoegd. Dit kan met stalmest of met kunstmest.
• Stalmest bestaat uit uitwerpselen en urine van landbouwhuisdieren. Stalmest bevat ammoniak. In ammoniak zit stikstof. Reducenten (bacteriën en schimmels) breken de stalmest af waardoor mineralen vrijkomen, zoals stikstof.
• Kunstmest wordt gemaakt in een fabriek. Met kunstmest kunnen boeren precies de juiste mineralen aan de bodem toevoegen, zodat de voedingsgewassen zo goed mogelijk kunnen groeien. Het nadeel van kunstmest is dat de productie en het transport ervan veel energie kosten.

Slide 35 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Bemesting
Nadelen van bemesting
• Niet alle mineralen worden opgenomen.
• Verzuring: bodem en water worden ongezonder.
• Vermesting: teveel mineralen in water → verstoring natuur.


Extra toelichting
Een nadeel van bemesting is dat de planten niet alle mineralen opnemen. Een deel van de mineralen komt in de bodem en het water terecht en zorgt daar voor verzuring en vermesting.
• Door verzuring worden bomen, planten en waterdieren vatbaarder voor ziekten.
• Bij vermesting komen er te veel mineralen in het water. Daardoor raakt het biologisch evenwicht verstoord.
Begrip
Bemesting: Mineralen toevoegen aan een akker.

Slide 36 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Wat is bemesting?
Bemesting is het toevoegen van voedingsstoffen aan de bodem, zodat planten beter kunnen groeien.

Planten halen hun voeding uit de grond. Die voeding noemen we mineralen. Als boeren vaak op hetzelfde stuk grond planten verbouwen, raken de mineralen op. Dan groeien de planten minder goed. Daarom voegen boeren nieuwe mineralen toe aan de bodem: dat noemen we bemesten.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn twee soorten mest:
Stalmest
– Poep en plas van dieren.
– Bevat ammoniak, en daarin zit stikstof: goed voor planten.

Kunstmest
– Wordt in een fabriek gemaakt.
– Boeren kunnen precies kiezen welke mineralen ze willen toevoegen.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een nadeel van kunstmest?
A
Hoge energie kosten voor productie
B
Het bevat geen mineralen

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat veroorzaakt verzuring van de bodem?
A
Mineralen die niet worden opgenomen
B
Te veel zonlicht op de planten

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stalmest?
A
Kunstmest uit de fabriek
B
Uitwerpselen en urine van dieren

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bodembewerking
Wat is bodembewerking?
• Boeren bewerken de bodem met:
  1. Ploegen en eggen.
• Hierdoor komt er meer zuurstof in de bodem.
• Goed voor reducenten (organismen die afvalstoffen afbreken).

Extra toelichting
Door bodembewerking (ploegen en eggen) komt er meer zuurstof in de bodem voor de reducenten (zie afbeelding 4). De bodem wordt luchtiger. Hierdoor kunnen planten beter water en mineralen opnemen en kunnen de plantenwortels beter in de bodem doordringen. Sommige akkerbouwers ploegen juist niet, om de organismen die in de bodem leven (bijvoorbeeld reducenten en regenwormen) niet te verstoren.

Slide 42 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bodembewerking
Doel van bodembewerking
• Betere opname van water en mineralen.
• Sterkere wortels.
• Sommige boeren ploegen niet, om bodemleven te beschermen.


Begrip
Bodembewerking: Verbeteren van de bodemstructuur door ploegen en eggen.

Slide 44 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Wat is een voordeel van bodembewerking?
A
Minder wateropname door planten
B
Verstoring van bodemorganismen
C
Meer zuurstof voor reducenten
D
Luchtigere bodem voor plantenwortels

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gunstige erfelijke eigenschappen
Wat zijn erfelijke eigenschappen?
• Erfelijke eigenschappen = wat je van je ouders krijgt.
• Boeren willen planten en dieren met goede eigenschappen:
  1. Veel opbrengst
  2. Sterk en gezond





Extra toelichting
Boeren willen graag planten en dieren die zo veel mogelijk voedsel met een hoge voedingswaarde produceren. Ze kiezen daarom voor planten en dieren met gunstige erfelijke eigenschappen. Erfelijke eigenschappen zijn eigenschappen die een organisme krijgt van zijn ouders.
Twee manieren om planten en dieren te krijgen met gunstige erfelijke eigenschappen zijn:
• veredeling
• genetische modificatie

Slide 46 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Gunstige erfelijke eigenschappen
Twee manieren om eigenschappen te verbeteren
Veredeling: planten/dieren selecteren en kruisen.
•Genetische modificatie (GM):
1. Eigenschap uit DNA halen.
2. In een andere plant of dier plaatsen.
3. Nieuw transgeen organisme ontstaat.


Extra toelichting
Veredeling begint met het uitzoeken van organismen met gunstige erfelijke eigenschappen. Dat noem je kunstmatige selectie, omdat de selectie plaatsvindt door de mens. In afbeelding 5 zie je een voorbeeld van de veredeling van kool. Een veredelaar kruist de gekozen planten tot er planten uitkomen met een combinatie van de meest gunstige eigenschappen. Deze soort wordt dan in productie genomen.

Slide 47 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van veredeling?
A
Alle planten en dieren vervangen
B
Voedsel met hoge voedingswaarde produceren
C
Organismen kleiner maken

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er bij genetische modificatie?
A
Eigenschappen van andere soorten toevoegen
B
Organismen volledig veranderen
C
Alle eigenschappen verwijderen

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een transgeen organisme?
A
Organisme met extra erfelijke eigenschap
B
Organisme zonder erfelijke eigenschappen
C
Organisme met alleen natuurlijke eigenschappen

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een manier van veredeling?
A
Genetische modificatie
B
Kruisen van planten
C
Natuurlijke selectie
D
Kunstmatige selectie

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gunstige erfelijke eigenschappen
Extra toelichting - Zelf lezen bij de opdrachten:
Bij genetische modificatie (gm) worden aan de bestaande erfelijke eigenschappen van een soort erfelijke eigenschappen van een andere soort toegevoegd. Dit gebeurt in drie stappen (zie afbeelding 6):
1 Uit het erfelijk materiaal van een organisme wordt een deel geknipt met daarop een gewenste erfelijke eigenschap.
2 De gewenste erfelijke eigenschap wordt toegevoegd aan een cel van een ander soort organisme.
3 De ontvangende cel gaat delen en er ontstaat een nieuw organisme met de oorspronkelijke erfelijke eigenschappen plus de extra erfelijke eigenschap.


Een organisme dat op die manier is aangepast, heet transgeen (of gm-organisme). Transgene organismen kunnen planten of dieren zijn. Door de genetische modificatie wordt het organisme bijvoorbeeld groter of krijgt het een bepaalde ziekte niet.


Slide 53 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Verandering van erfelijke eigenschappen bij dieren
Veredeling bij dieren
• Beste dieren worden gekruist.
• Kinderen met goede eigenschappen worden geselecteerd.
• Zo krijg je sterkere, betere dieren.

Begrippen:





Extra toelichting
Veredeling is ook mogelijk bij dieren. In afbeelding 7 zie je veredeling bij varkens. Twee dieren met veel goede eigenschappen worden gekruist. Daarbij ontstaan nakomelingen met een combinatie van deze goede eigenschappen. Uit deze nakomelingen worden de beste dieren geselecteerd. Die worden daarna ook weer gekruist.

Slide 54 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


       Verandering van erfelijke        eigenschappen bij dieren
Kunstmatige inseminatie (KI)
• Sperma van een goed mannetje wordt ingebracht bij een vrouwtje.
• Vrouwtje krijgt jongen met betere eigenschappen.
• Veel gebruikt bij koeien en varkens.


Begrippen
kunstmatige inseminatie (ki): Techniek waarbij sperma van een stier wordt ingebracht in de baarmoeder van een koe.






Extra toelichting
Kunstmatige inseminatie (ki) is een andere manier om dieren met betere erfelijke eigenschappen te krijgen. Bij ki wordt het sperma van een mannelijk dier met goede eigenschappen opgevangen. Daarna wordt het ingebracht in de baarmoeder van vrouwelijke dieren. Zo ontstaan er jongen met zo veel mogelijk goede eigenschappen. In afbeelding 8 zie je kunstmatige inseminatie bij koeien.

Slide 55 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Wat wordt gebruikt bij kunstmatige inseminatie?
A
Sperma van een mannelijk dier
B
Eieren van vrouwelijke dieren

Slide 56 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een methode voor veredeling bij dieren?
A
Natuurlijke selectie zonder ingrijpen
B
Kruisen van dieren met goede eigenschappen

Slide 57 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

           Instructie
Instructie
Bied je instructie gestructureerd en in 'kleine brokjes' aan. 
Voorzie de instructie van praktische- en herkenbare voorbeelden.
Checklist: (verwijder dit na het ontwerpen van je les!)
  • Interactieve uitleg (responsief): wisbordjes, LessonUp check-vragen, Cornell-methode.
  • Een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren.
  • Meertaligheid functioneel inzetten.
  • Iedereen bij de les betrekken.

Slide 58 - Tekstslide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Leerdoel 1
6.2.1 Je kunt manieren benoemen om een grotere productie van voedsel te verkrijgen.
• Landbouw: alle activiteiten van mensen om planten te verbouwen of dieren te houden om hun producten te verkopen.
• Landbouw bestaat uit akkerbouw, tuinbouw en veeteelt.
– Voedingsgewassen zijn de planten die in de akkerbouw en tuinbouw worden verbouwd.
– Landbouwhuisdieren zijn de dieren die in de veeteelt worden gehouden.
• Bemesting met stalmest of kunstmest zorgt voor productieverhoging bij voedingsgewassen.
– Mineralen worden toegevoegd. Door het oogsten verdwijnen mineralen uit de kringloop.
– Stalmest bestaat uit uitwerpselen en urine van dieren.
– Kunstmest wordt in fabrieken gemaakt.
Leerdoel 1
• Door bodembewerking (ploegen en eggen) wordt de bodemstructuur verbeterd.
– Plantenwortels kunnen beter doordringen in de bodem.
– Er is meer zuurstof beschikbaar voor reducenten.
• Voedingsgewassen worden beschermd tegen ziekten en plagen.
• Bestrijdingsmiddelen beschermen voedingsgewassen tegen ziekten en plagen.
– Bij een plaag zijn er veel dieren van één soort die de voedingsgewassen aantasten.


Slide 59 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 2
6.2.2 Je kunt uitleggen wat erfelijke eigenschappen zijn.
• Erfelijke eigenschappen zijn eigenschappen die een organisme krijgt van zijn ouders.
Leerdoel 3
6.2.3 Je kunt beschrijven hoe je erfelijke eigenschappen van een organisme kunt veranderen om er de voedselproductie mee te vergroten.
• Door verandering van de erfelijke eigenschappen kan de voedselproductie hoger worden.
– Veredeling bij planten en dieren: kruisen en selecteren zodat organismen met gewenste eigenschappen ontstaan.
– Kunstmatige inseminatie (ki): sperma van een mannelijk dier met goede eigenschappen inbrengen in de baarmoeder van een vrouwelijk dier.
– Genetische modificatie (gm): aan de bestaande erfelijke eigenschappen van een soort erfelijke eigenschappen toevoegen van een andere soort.
– Transgeen organisme: plant of dier met veranderde erfelijke eigenschappen.

Slide 60 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 61 - Link

Deze slide heeft geen instructies


Wanneer is mijn opdracht goed?
Leerlingen noteren hier succescriteria

Slide 62 - Open vraag

Succescriteria
Hiermee maak je leerlingen duidelijk wat er van hen verwacht wordt en welke criteria bepalen of hun werk succesvol is. Dit helpt hen beter te begrijpen waar ze naartoe werken en verhoogt hun focus en motivatie. Door succescriteria te bespreken of samen met leerlingen op te stellen, bevorder je eigenaarschap en geef je hen een concreet kader om hun werk aan te toetsen tijdens en na het uitvoeren van de opdracht.
           Aan de slag
Actieve verwerking
De docent maakt expliciet hoe de leerstof actief verwerkt dient te worden. De docent start met modelleren en laat leerlingen vervolgens actief inoefenen. Volgens het 'ik-wij-jullie/jij-wij' principe wordt de ondersteuning geleidelijk afgebouwd. Er wordt gevarieerd in oefentypes en het leerproces wordt zichtbaar gemaakt, bijvoorbeeld met hardop denken opdrachten. Effectieve leerstrategieën zoals zelftesten, gespreid leren, schema’s maken, en samenvatten volgens de Cornell-methode worden expliciet aangeleerd. Dit herkneden van de lesstof helpt bij het bewerken van het lange termijn geheugen
Checklist: (verwijder dit na het ontwerpen van je les!)
  • Expliciete instructie voor toepassingsopdracht: wat, hoe, hoe lang, klaar?
  • Afwisseling in oefentypes (herkneden van de lesstof)
  • Eerst voordoen, daarna begeleidt inoefenen, vervolgens zelfstanding en weer samen (ik--wij-jij/jullie-wij)
  • Het leren zichtbaar maken (zelftesten, gespreid leren, schema’s maken, en samenvatten volgens de Cornell-methode )
  • Differentiëren waar nodig: heterogeen en flexibel.
timer
10:00

Slide 63 - Tekstslide

6. Actieve verwerking
De docent maakt expliciet hoe de leerstof actief verwerkt dient te worden. De docent start met modelleren en laat leerlingen vervolgens actief inoefenen. Volgens het 'ik-wij-jullie/jij-wij' principe wordt de ondersteuning geleidelijk afgebouwd. Er wordt gevarieerd in oefentypes en het leerproces wordt zichtbaar gemaakt, bijvoorbeeld met hardop denken opdrachten. Effectieve leerstrategieën zoals zelftesten, gespreid leren, schema’s maken, en samenvatten volgens de Cornell-methode worden expliciet aangeleerd. Dit herkneden van de lesstof helpt bij het bewerken van het lange termijn geheugen
           Aan de slag
Maken: BS. 6.2 Opgave: 1, 2, 3, & 6  
 
Oefenen met flitskaarten
Maak de vragen van Test Jezelf
Begrippen oefenen met:                Klik HIER             
Tips:
Maak samenvattingen per basisstof.
Maak aantekeningen tijdens de les.
Oefen en leer de begrippen.
timer
20:00

Slide 64 - Tekstslide

6. Actieve verwerking
De docent maakt expliciet hoe de leerstof actief verwerkt dient te worden. De docent start met modelleren en laat leerlingen vervolgens actief inoefenen. Volgens het 'ik-wij-jullie/jij-wij' principe wordt de ondersteuning geleidelijk afgebouwd. Er wordt gevarieerd in oefentypes en het leerproces wordt zichtbaar gemaakt, bijvoorbeeld met hardop denken opdrachten. Effectieve leerstrategieën zoals zelftesten, gespreid leren, schema’s maken, en samenvatten volgens de Cornell-methode worden expliciet aangeleerd. Dit herkneden van de lesstof helpt bij het bewerken van het lange termijn geheugen

De vraag kan hier 
geplaatst worden.
A
a.
B
b.
C
c.
D
d.

Slide 65 - Quizvraag

7. Formatief handelen
De docent geeft de leerlingen gedurende de les gerichte feedback, feedup en feedforward op de op de inhoud van het werk, de leerstrategie, het gedrag en op zelfsturing. De docent bevraagt willekeurig leerlingen met open vragen. De docent stimuleert kwaliteitsbesef onder leerlingen door bijvoorbeeld leerlingen elkaars werk te laten vergelijken of uitgewerkte voorbeelden te gebruiken, gevolgd door geïnformeerde vervolgstappen.
           Afsluiting
Afsluiting
De docent controleert in de slotfase van de les of de leerdoelen door alle leerlingen behaald zijn en plaatst de les in de context van de betreffende periode. De docent evalueert samen met de leerlingen het leren en het gedrag en blikt vooruit aan de hand van de JdW-planner. 
Checklist:
  • Zijn de leerdoelen behaald?
  • Les in context plaatsen van de periode 
  • Het leren en het gedrag samen evalueren
  • Vooruitblikken adhv JdW-planner  

Slide 66 - Tekstslide

8. Afsluiting
De docent controleert in de slotfase van de les of de leerdoelen door alle leerlingen behaald zijn en plaatst de les in de context van de betreffende periode. De docent evalueert samen met de leerlingen het leren en het gedrag en blikt vooruit aan de hand van de JdW-planner. 
                           Begrippen uit deze les


Bemesting: Mineralen toevoegen aan een akker.
bestrijdingsmiddelen: Stoffen die worden gebruikt om organismen die voedingsgewassen aantasten, te bestrijden.
Bodembewerking: Verbeteren van de bodemstructuur door ploegen en eggen.
Erfelijke eigenschappen: Eigenschappen die een organisme krijgt van zijn ouders.
Genetische modificatie (gm): Aan de bestaande erfelijke informatie worden erfelijke eigenschappen van een andere soort toegevoegd.
Kunstmatige inseminatie (ki): Techniek waarbij sperma van een stier wordt ingebracht in de baarmoeder van een koe.
Landbouwhuisdieren: Dieren die in de veeteelt worden gehouden.









Plaag: 
Grote hoeveelheid organismen die een voedingsgewas aantasten.
Transgeen: Een organisme waarbij de erfelijke eigenschappen zijn aangepast door genetische modificatie.
Veredeling: Individuen met de meest gunstige eigenschappen worden geselecteerd en gekruist.
Voedingsgewassen: Planten die in de akkerbouw en in de tuinbouw worden geteeld.

Slide 67 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Exit ticket (formatief evalueren)

Zie voorbeelden in de map TOOLS van de gedeelde map.
Je kunt voor meer Exit tickets ook op onderstaande website kijken:

Slide 68 - Tekstslide

Formatief evalueren: 
Het werken met leerdoelen maakt effectief feedback geven mogelijk.
Gedurende de les wordt continue geëvalueerd in hoeverre de leerlingen de leerdoelen
beheersen. Leerlingen gaan pas aan de slag met het volgende leerdoel wanneer zij
aantonen de vorige te beheersen. De docent laat op verschillende manieren weten waar
leerlingen naartoe werken (feed-up), of zij goed bezig zijn (feed-back) en wat de volgende
stap is (feedforward). Deze feedback is niet alleen gericht op een taak/product, maar vooral
ook op hoe leerlingen op een juist antwoord zijn gekomen (proces). Enkele praktische tips
om met formatief evalueren aan de slag te gaan: https://toetsrevolutie.nl/?p=2298 &
https://hetdigitalewerkvormenboek.files.wordpress.com/2020/07/het-digitale-
werkvormenboek.pdf

Slide 69 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Klik op de spinner
Formatief evalueren

Slide 70 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Ben je blij met het resultaat?
😒🙁😐🙂😃

Slide 71 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Eindslide

Ruimte voor een afsluitend woord.

Slide 72 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies