4/11 Formuleren 1-3 3h

vrijdag 4/11 3h
  • TABBLAD SPELLING EN FORMULEREN
  • Herhalen theorie Formuleren 1- 3
  • maken blz. 101 opdracht  2, 3 en 4
  • test LessonUp
  • overige tijd: oefenen De Brug Spelling online
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

vrijdag 4/11 3h
  • TABBLAD SPELLING EN FORMULEREN
  • Herhalen theorie Formuleren 1- 3
  • maken blz. 101 opdracht  2, 3 en 4
  • test LessonUp
  • overige tijd: oefenen De Brug Spelling online

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren H1
Door zinnen correct te begrenzen met een leesteken (komma, punt, dubbele punt, vraagteken) maak je een tekst begrijpelijk. Door het gebruik van leestekens las je pauzes in in een tekst. 
  • Je schrijft een punt aan het einde van een zin. 
  • Een vraagteken als het een vraagzin betreft. 
  • Een dubbele punt gebruik je in de betekenis van 'dat is..'
Komma's zie volgende dia:

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer plaats je een komma?
  • tussen delen van een opsomming, bv. ijs, patat en vis.
  • voor voegwoorden zoals want, maar, omdat, dus.
  • tussen twee persoonsvormen
  • als je iemand aanspreekt, bv. Anne, loop je even mee?
  • Na een uitroep of groet, bv. Hé, let op! Goedemorgen, wat...
  • na een bijstelling: Jip, de kat van onze buren, is...
  • Je gebruikt GEEN KOMMA na of voor 'en' en 'of'.

Slide 3 - Tekstslide

H2 Samentrekking 
Als in een samengestelde zin dezelfde woorden twee keer voorkomen, kun je die woorden meestal de tweede keer weglaten. 
Voorbeeld: Ik hou van aardbeien en (ik hou)ook van bananen en bessen.

Slide 4 - Tekstslide

Formuleren 2: samentrekking controleren
Samentrekken (woorden weglaten) mag alleen in zinnen die verbonden zijn door de voegwoorden en en maar.
De volgende onderdelen moeten dan hetzelfde zijn:
  1. getal (enkelvoud/meervoud)
  2. betekenis (surfen op internet, surfen op water)
  3. grammaticale functie - onderwerp/lijdend voorwerp, enz.

Slide 5 - Tekstslide

stappenplan samentrekking controleren
1. Noteer de woorden die in het tweede deel van de zin zijn weggelaten
2. Bepaal het getal/de betekenis en grammaticale functie van de woorden in het eerste deel van de zin.
3. Bepaal het getal/de betekenis en grammaticale functie van de woorden in het tweede deel van de zin.
4. Zijn ze hetzelfde? Dan is de samentrekking correct. Zo niet, dan mag je de woorden in het tweede gedeelte van de zin niet weglaten.

Slide 6 - Tekstslide

Formuleren 3: fouten met verwijswoorden
  • de-woorden -> die, bv. De fiets die daar staat..
  • het-woorden -> dat  bv. Het meisje dat daar loopt...
  • mannelijk/vrouwelijk: (let op uitgang) Bv. De familie geeft haar feest.
  • hen: na voorzetsel en als  lijdend voorwerp (lv): Hij geeft aan hen...
  • hun: als meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel:  Ik geef hun de opdracht.
  • dingen en dieren: waar+ voorzetsel, De poes waarvoor ik zorg...
  • mensen: voorzetsel +wie, De vriendin op wie ik reken..

Slide 7 - Tekstslide

Vrouwelijke woorden herkennen
De-woorden die eindigen op een van de volgende achtervoegsels, zijn bijna altijd vrouwelijk:
-heid (waarheid), -schap (beterschap), -de (liefde), -te (diepte),
-ing (regering), -theek (bibliotheek), -ie (familie, politie),- nis (gevangenis)

Slide 8 - Tekstslide

dat of wat?
Dat verwijst naar iets bepaaldsHet bedrag dat ik aan je overmaakte.

Wat verwijst naar iets onbepaalds: Alles wat je me beloofde.

Slide 9 - Tekstslide

Wat?
Wat gebruik je daarnaast bij:
  • een verwijzing naar een overtreffende trap.
  • een verwijzing naar een hele zin
  • het woord dat/ datgene

Slide 10 - Tekstslide

hen/ hun: veelgemaakte fouten
  • 'Hun' in plaats van 'zij' (mv): Hun vinden dat lekker.
  • Hun ipv. hen: Ik geef mijn lego aan hun.  

Slide 11 - Tekstslide

hen/ hun? 
Grammaticaal onderscheid hen/hun:
  • hen is een lijdend voorwerp, dat ook combineert met een vz.
  • Hun is een meewerkend voorwerp; combineert niet met vz.
  • Hun is een bezittelijk voornaamwoord.

Slide 12 - Tekstslide

hen/ hun: voorbeeld
Correct: 
  • Ik geef mijn Lego aan hen.  
  • Ik geef hun mijn Lego.
  • Het is nu hun Lego.
  • En omdat zij niks kregen, neem ik hen mee op reis. 

Slide 13 - Tekstslide

maken Formuleren 3
  • opdracht 1 samen
  • maken blz. 101 opdracht 2, 3 en 4

Slide 14 - Tekstslide

Test 10 vragen LessonUp

Slide 15 - Tekstslide

Tomatensap is het enige dat/wat ik echt niet drink op feestjes.

A
dat
B
wat

Slide 16 - Quizvraag

Omdat de bibliotheek gaat verbouwen stuur ... al ... leden een brief
A
hij/ zijn
B
het/ zijn
C
hij/ haar
D
ze/ haar

Slide 17 - Quizvraag

In maart mag de bevolking ... stem uitbrengen voor een nieuw parlement
A
zijn
B
haar

Slide 18 - Quizvraag

Marc laat ... brommer ieder jaar nakijken om ... in topconditie te houden.
A
haar/ haar
B
zijn/ hem
C
zijn/ dit
D
zijn/ het

Slide 19 - Quizvraag

De voetbalvereniging heeft zijn/haar leden om een extra gift gevraagd.
A
zijn
B
haar

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer heb je die mooie motorboot van ... overgenomen?
A
hen
B
hun
C
het
D
zij

Slide 21 - Quizvraag

Els en Ada vinden het heel jammer dat Tamar ... niet met wiskunde helpt.
A
hen
B
hun
C
het
D
ze

Slide 22 - Quizvraag

Bij ... nieuwe werkgever moet Norah veel overwerken, ... haar slecht bevalt
A
zijn, dat
B
haar, dat
C
haar, wat
D
zijn, wat

Slide 23 - Quizvraag

De mediatheek heeft sinds kort zijn/haar deuren weer geopend.
A
zijn
B
haar

Slide 24 - Quizvraag

De hond is voor veel mensen een kameraad .... ze een hechte band opbouwen.

Vul het juiste woord in.
A
met wie
B
waarop
C
waarmee
D
op wie

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Formuleren 3
Fouten in verwijswoorden
Bekijk het volgende filmpje.
Neem de gele dia's over in je schrift.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Foutieve samentrekking of niet?

Mireille heeft haar vriendin gefeliciteerd en ook een cadeau gegeven.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 29 - Quizvraag

Foutieve samentrekking of niet?

Streekromans interesseren me niet en lees ik dus niet.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 30 - Quizvraag

Foutieve samentrekking of niet?
Hij geeft zijn dochter een dropje en zijn zoon een lolly.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 31 - Quizvraag

Foutieve samentrekking?
Zij wordt geaccepteerd en arts.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking: vorm
C
foutieve samentrekking: grammaticale functie
D
foutieve samentrekking: betekenis

Slide 32 - Quizvraag

Foutieve samentrekking of niet?

De clown trok zijn kleren uit en zich niets van zijn publiek aan.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 33 - Quizvraag

Foutieve samentrekking of niet?
Ik heb een fiets gekregen en uitgeprobeerd op mijn verjaardag.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 34 - Quizvraag

Welke foutieve samentrekking?
''Ik zet koffie en op tafel.''
A
Verschil in grammaticale functie
B
Verschil in getal
C
Verschil in betekenis

Slide 35 - Quizvraag

Kun je samentrekkingen herkennen en de foutieve samentrekkingen verbeteren?


A
Ik vind het nog lastig.
B
Ik kan ze wel herkennen, maar nog niet goed verbeteren.
C
Meestal kan ik ze herkennen en verbeteren, sommige zinnen blijven lastig.
D
Ik heb dit onderdeel helemaal onder de knie.

Slide 36 - Quizvraag