Formuleren hs. 2, havo 3

Formuleren hs. 1
Je hebt geleerd over het correct begrenzen van zinnen.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Formuleren hs. 1
Je hebt geleerd over het correct begrenzen van zinnen.

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren hs. 1
In samengestelde zinnen, zinnen met meerdere persoonsvormen, worden de zinnen meestal van elkaar gescheiden door een komma, puntkomma of een dubbele punt.

Slide 2 - Tekstslide

Formuleren hs. 2, havo 3
Samentrekking controleren.

Slide 3 - Tekstslide

Samentrekking controleren

Je leert over (foutieve) samentrekkingen
Je kan foutieve samentrekkingen in een zin herkennen en verbeteren

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer samentrekken?
Als in een samengestelde zin dezelfde woorden twee keer voorkomen, kun je die woorden de tweede keer weglaten. 

Dit heet samentrekken.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik vind de herfst het fijnste seizoen en de winter het minst prettig.

Slide 6 - Tekstslide

Drie voorwaarden
1. De weggelaten woorden hebben dezelfde functie (zinsdeel/woordsoort)
2. Dezelfde betekenis
3. Hetzelfde getal (enkelvoud/meervoud)

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan
1. Noteer de woorden die in het tweede deel van de zin zijn weggelaten.
2. Bepaal functie, betekenis en getal in eerste deel van zin.
3. Bepaal functie, betekenis en getal in tweede deel zin.
4. In beide gevallen hetzelfde? Samentrekking correct.

Slide 8 - Tekstslide

Uitwerking
Moniek heeft hoge cijfers, maar er ook hard voor gewerkt.
1. Weggelaten: Moniek; heeft
2. Moniek = ow (enk); heeft = pv (enk) in het wg heeft -> zww
3. Moniek = ow (enk); heeft = pv (enk) in het wg heeft -> hww
4. Moniek = correct, heeft = incorrect (heeft in tweede deel zin andere functie)

Slide 9 - Tekstslide

Mag ik de onderstreepte woorden weglaten?

Mevrouw Van der Wal heeft veel vrijwilligerswerk gedaan en mevrouw Van der Wal heeft daarvoor op Koningsdag een lintje gekregen.

Slide 10 - Tekstslide

Antwoord
Mevrouw van der Wal is in het eerste deel het onderwerp en in het tweede deel ook; dit mag je dus weglaten.
Heeft is in het eerste deel hulpwerkwoord en in het tweede deel ook; dit mag je dus weglaten.

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken opdrachten 1 t/m 3 van Formuleren hs. 2

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 1
Formuleren hs. 2

Slide 13 - Tekstslide

Zin 2
 - Yesser is in het eerste deel onderwerp en in het tweede deel ook; dit mag je dus weglaten.
- vergat is in het eerste deel hulpwerkwoord en in het tweede deel ook; dit mag je dus weglaten.
- zijn vriendin is in het eerste deel meewerkend voorwerp en in het tweede deel lijdend voorwerp; dit mag je dus niet weglaten.
Verbetering: Yesser vergat zijn vriendin een cadeau te geven en zijn vriendin (of: haar) te feliciteren.

Slide 14 - Tekstslide

Zin 3
 - de inbreker is in het eerste deel onderwerp en in het tweede deel ook; dit mag je dus weglaten.
- liep is in beide gedeelten zelfstandig werkwoord, maar een emmer omver lopen is iets anders dan tegen de lamp lopen; dit mag je dus niet weglaten.
Verbetering: De inbreker liep een emmer omver en liep daardoor tegen de lamp.

Slide 15 - Tekstslide

Zin 4
- onze buurman is in het eerste deel onderwerp en in het tweede deel ook; dit mag je dus weglaten.
- is is in het eerste deel koppelwerkwoord en in het tweede deel ook; dit mag je dus weglaten.

Slide 16 - Tekstslide

Formuleren hs. 3
Je leert over fouten met verwijswoorden.
Je kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.

Slide 17 - Tekstslide

Fouten met verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen terug naar een woord dat eerder is genoemd.
Waarom wordt er in bovenstaande zin verwezen met dat en niet met die?

Slide 18 - Tekstslide

De-woorden/het-woorden
Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat.

Slide 19 - Tekstslide

Hen
Na een voorzetsel en als lijdend voorwerp gebruik je hen.
'Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.'

Slide 20 - Tekstslide

Hun
Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je hun.

Slide 21 - Tekstslide

Landen, provincies, steden en clubs, verkleinwoorden

Het-woorden.

Slide 22 - Tekstslide

Dieren en dingen
Naar dieren en dingen verwijs je met waar + voorzetsel (waarover, waarvoor enz.).
Maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.)

Slide 23 - Tekstslide

Formuleren hs. 6
Incongruentie herkennen en verbeteren.

Slide 24 - Tekstslide

Oudere mensen beweren vaak dat de jeugd van tegenwoordig geen enkel respect meer voor hen hebben.
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quizvraag

(In)congruentie
Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig onderwerp een meervoudige persoonsvorm (getal).
Het onderwerp en de persoonsvorm zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Slide 26 - Tekstslide