2G2 - 9 april - 30 seconds - woorden taalcompleet B1 - 4.3 en 4.4

Wat zijn dit?
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolISK

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Wat zijn dit?

Slide 1 - Tekstslide

Deze les

  • Woorden herhalen
  • 30 seconds
  • 30 minuten lezen

Slide 2 - Tekstslide

Pak je woordenlijsten erbij

Welk woord vind je lastig?

Over welk woord wil je meer uitleg?

Slide 3 - Tekstslide

Beperkt
  • Niet meer dan zoveel.
  • Het zegt iets over hoeveel er nog is. 
  • Zin: Het aantal kaartjes voor het concert is beperkt

Slide 4 - Tekstslide

beperkt
  • Zin: Het aantal schoenen is deze kleur is beperkt, daardoor is deze kleur heel duur.

Slide 5 - Tekstslide

dwingen = to force
De docent dwong ons om het huiswerk te maken.

Slide 6 - Tekstslide

Dwingen
Iemand moet iets doen wat hij/zij niet wil.


Zin: De moeder dwingt het meisje om broccoli te eten.

Slide 7 - Tekstslide

dwingen (to force)
Verleden tijd:

ik dwong
wij dwongen

ik heb gedwongen

Slide 8 - Tekstslide

30 seconds

Slide 9 - Tekstslide

Spelregels
- We spelen in groepjes van 4 personen
- Jullie spelen twee tegen twee
- Ik maak de groepjes

Slide 10 - Tekstslide

Spelregels
-Je mag niet een woord op een kaartje aanwijzen
-Je mag niet naar letters verwijzen (Bijvoorbeeld: 'Het begint met de A')
-Je mag ook geen woord beschrijven waarnaar het klinkt of waarop het rijmt ('Het rijmt op huren')
-Je mag geen namen of woorden die op de kaartjes staan gebruiken ('Als de taart niet lukt, hoe noem je het dan?')

Slide 11 - Tekstslide

Spelregels: 30 seconds
Wat mag wel?

Werkwoord: omschrijven wat je doet. 'Ik praat met jou. Dan zijn we aan het....'

Zelfstandig naamwoord: omschrijven wat je ermee kunt doen of op welke plek je dit gebruikt.
'Je kan het vullen met water als je wilt schoonmaken.'

Slide 12 - Tekstslide

Spelregels: 30 seconds
Je speelt het spel in een tweetal. Je speelt tegen een ander tweetal. Je speelt het dus in groepjes van 4.

Eerst heeft tweetal 1  30 seconden de tijd om de woorden uit te leggen. 1 persoon van het tweetal mag een briefje pakken en het woord omschrijven. Als de ander het raadt, dan mag je nog een woord pakken. Zo ga je door tot de 30 seconden voorbij zijn. Dan mag het andere team 30 seconden. Daarna weer het eerste team. Tot de kaartjes op zijn. Welk team heeft de meeste kaartjes?

Slide 13 - Tekstslide

Ga op volgorde staan...
.... van kleur broek of rok.

De zwarte broek staat bij het raam,
de witte broek staat bij het bord.

Slide 14 - Tekstslide

In jouw tweetal
Bespreek hoe je de woorden aan elkaar gaat omschrijven.

Bedenk een omschrijving die gaat over de betekenis van het woord. En niet over hoe je het woord schrijft (bijvoorbeeld de letters).

(Zie volgende slide)
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Be


Bespreek 
de 
woorden
timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

30 seconds: aan de slag!
timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk voor dinsdag 15 april
Leer alle blauwe woorden van 4.1, 4.2 (nieuw)
4.3 en 4.4 (nog een keer)

Slide 18 - Tekstslide

Stil lezen - opdracht
Schrijf op een post-it, tijdens het lezen:

Wat vind je een mooi woord?

Slide 19 - Tekstslide

timer
30:00
Stil lezen

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht in tweetallen
- Bekijk elkaars woord

- Bedenk een zin waarin beide woorden staan. 
De linkerpersoon schrijft de zin op, de rechterpersoon leest de zin straks voor aan de klas.

Tip: schrijf een zin met een verbindingswoord zoals want, omdat, daardoor, maar, toen.
timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide