Historische Vaardigheden

Historische denken en redeneren
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Historische denken en redeneren

Slide 1 - Tekstslide

Historische vaardigheden
Bij geschiedenis is het belangrijk dat je over de juiste vaardigheden bezit. 
Met alleen leren kan je namelijk geen 10 halen. 
Je moet namelijk ook op de juiste manier om kunnen gaan met bronnen. 

Slide 2 - Tekstslide

Vakvaardigheden
Oorzaak en gevolg
Continuiteit en verandering
Standplaatsgebondenheid 
Feit en mening
Werken met (beeld)bronnen

Slide 3 - Tekstslide

Tijd
  • Je kent de historische periodes en kan gebeurtenissen daarin plaatsen: 
  •  Prehistorie
  • Oudheid
  • Middeleeuwen
  • Vroegmoderne tijd
  • Moderne tijd

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Oorzaak en gevolg
Je kan rekening houden met verschillende oorzaken en gevolgen.
  • Directe en indirecte oorzaken
  • Aanleiding
  • Directe gevolgen en gevolgen op lange(re) termijn
  • Gewilde/ Bedoelde en ongewilde/ onbedoelde gevolgen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Continuïteit en verandering
  • Verschillende soorten verandering herkennen. Snel/ langzaam, duur van de verandering (snel/ langzaam), schaal, etc.
  • Op verschillende terreinen, bv voor de regering of voor de burgers.
  • Snappen dat historische begrippen van begrip kunnen veranderen.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Standplaatsgebondenheid
  • Menselijk denken en doen in het verleden kunnen verklaren vanuit toen.
  • Menselijk denken en doen verklaren vanuit hun achtergrond, bijvoorbeeld geloof, politiek, gender of cultuur.

Slide 10 - Tekstslide

feiten en meningen
1. Vergelijk het gegeven met andere bronnen en je eigen kennis. 
2. Als het gegeven geen feit is, probeer je vast te stellen of het een mening is. Een mening kun je bijvoorbeeld herkennen aan woorden als ‘ik vind’ of ‘volgens mij’. Je kunt ze ook herkennen aan het gebruik van waardeoordelen/bijvoeglijke naamwoorden, zoals ‘mooi’ of ‘belangrijk’.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Werken met bronnen
  • Informatie uit bronnen halen en die gebruiken om een vraag te kunnen beantwoorden.
  • Bruikbaarheid van de informatie kunnen beoordelen en dan dus rekening houden met:
  • de maker van de bron
  • de representativiteit ( voor wie geldt de bron)
  • de betrouwbaarheid.

Slide 13 - Tekstslide

beeldbronnen
Als je een plaatje ziet in je boek of je toets staat er altijd een bijschrift bij. Dit bijschrift zegt iets over het plaatje.
Het is heel belangrijk dat je dit altijd leest, want hierin staat belangrijke informatie!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

5 W's
Je kan een bijschrift benaderen aan de hand van de 5 W's:
  1. wat: welke gebeurtenis of ontwikkeling wordt beschreven? 
  2. wie: welke persoon of groep is betrokken?
  3. wanneer:  uit welke periode in de tijd komt de bron?
  4. waar: uit welke plaats of welk land komt de bron?
  5. waarom: met welk doel is de bron gemaakt.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Propaganda

Slide 22 - Tekstslide

Kenmerken
  • Sterke emoties opwekken
  • Inspelen op noden en waarden van het publiek
  • Informatie en ideeën vereenvoudigen
  • Tegenstanders aanvallen

Slide 23 - Tekstslide

Tegenstander aanvallen
Wij tegen zij denken
Propaganda wordt in dit geval gebruikt om individuen of groepen in diskrediet te brengen, hun reputatie te vernietigen, specifieke groepen mensen uit te sluiten, haat aan te moedigen of onverschilligheid te cultiveren.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Representativiteit van bronnen 
Uit een bron blijkt vaak een mening, een standpunt. De schrijver, schilder of tekenaar vindt ergens iets van. Als jij de bron leest of bekijkt, moet je de vraag stellen of die mening de mening van een grote groep mensen is, of dat het juist een afwijkende mening is. 

Een soldaat die schrijft dat hij het enorm naar zijn zin heeft in de loopgraven, is een uitzondering. Zijn tekst is dan niet representatief voor de mening van soldaten in de loopgraven. Een soldaat die schrijft dat hij het er vreselijk vindt, heeft wél een representatieve mening. Het is belangrijk dat je daarover nadenkt, omdat je anders misschien denkt dat wat de mening van een enkeling is, voor iedereen gold. Je kunt dan conclusies trekken die niet kloppen.


Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Kenmerkende Aspecten
Elke periode vinden verschijnselen en ontwikkelingen plaats.
De samenvatting van deze periode noem je Kenmerkende Aspecten.
Er zijn 49 kenmerkende aspecten, die je moet leren...........

Slide 29 - Tekstslide