Bespreking: woordsoorten benoemen
Benoem alle woordsoorten in deze zinnen.
1) Jij hebt die mooie bloem voor haar gekocht.
Jij: pers. vnw., hebt: w.w. die: aanw. vnw. mooie: bijv. naamw. bloem: zelfst. naamw. haar: persoonlijk voornaamw. gekocht: w.w.
2) Een aardige mevrouw zong haar liedjes erg mooi.
Een: onbep. lidw. aardige: bijv. naamw. mevrouw: zelfst. naamw. zong: ww. haar: bezittelijk voornaamw. erg: bijwoord mooi: bijwoord.