Woordenschat hoofdstuk 3 en 4

Woordenschat hoofdstuk 3 en 4
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSpeciaal OnderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat hoofdstuk 3 en 4

Slide 1 - Tekstslide

Hoe het het als je gegevens digitaal kan opslaan?
A
De gegevens
B
De database
C
Het systeem
D
Het model

Slide 2 - Quizvraag

Hoe noem je het, als je gegevens doorgeeft?
A
Het model
B
Het vermogen
C
Informatie
D
Debatteren

Slide 3 - Quizvraag

Hoe noem je het als er iets wordt opgezet of georganiseerd in een organisatie?
A
Het systeem
B
Het model
C
Bovenstaand
D
Onderstaand

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noem je als er een voorbeeld van iets, wat gemaakt gaat worden?
A
Stellen
B
Het model
C
De gegevens
D
De database

Slide 5 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met 'bovenstaand'?
A
Het is belangrijk
B
Wat verderop in de tekst staat
C
Het is een kranten artikel
D
Wat eerder in de tekst staat

Slide 6 - Quizvraag

Ander woord voor stellen (stellig) is?
A
optellen
B
dubbele zin
C
zeggen dat het zo is
D
eigen mening

Slide 7 - Quizvraag

Geef een ander woord voor 'bepaalde', in de zin: Er veranderen bepaalde dingen
A
Kracht
B
De dupe zijn
C
Huidig
D
Zekere

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor 'debatteren'?
A
Ruzie maken
B
Discussiëren
C
Vergaderen
D
Overleggen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is 'identiteit'?
A
Paspoort
B
Bewijs
C
Wie je bent
D
Wie je niet bent

Slide 10 - Quizvraag

Geef een ander woord voor :'de dupe zijn'?
A
Het vermogen
B
Het incident
C
De infrastructuur
D
Het slachtoffer zijn

Slide 11 - Quizvraag

Geef een ander woord voor: 'incident'?
A
Samen zijn
B
Ongeluk
C
Ongelukkig
D
Plotselinge gebeurtenis

Slide 12 - Quizvraag

Geef een ander woord voor alle wegen, havens en vliegvelden?
A
De infrastructuur
B
Drukte
C
Veel mensen
D
De onfrastructuur

Slide 13 - Quizvraag

Geef een ander woord voor 'lanceren'?
A
luisteren
B
afschieten
C
verder gaan
D
lezen

Slide 14 - Quizvraag

Als je iets overdreven zegt, hoe noemen ze dat?
A
overtrokken
B
verbaasd
C
oorzaak
D
gevolg

Slide 15 - Quizvraag

Een rondje lopen door een beveiliger, hoe noem je dat?
A
aanleiding
B
patrouilleren
C
schetsen
D
wandelen

Slide 16 - Quizvraag

Als er iets gebeurt, hoe noem je dat dan?
A
het gevolg
B
lanceren
C
de oorzaak
D
advies

Slide 17 - Quizvraag


A

Slide 18 - Quizvraag

Hoe noem je dat als er iets komt door een gebeurtenis?
A
de oorzaak
B
het gevolg
C
patrouilleren
D
schetsen

Slide 19 - Quizvraag

Geef een ander woord voor: 'de aanleiding'?
A
Er is geen reden om iets te gaan doen
B
aanzetten
C
De directe reden om iets te gaan doen
D
overgeven

Slide 20 - Quizvraag

Als je aan iemand vraagt om iets te doen. Een ander woord is daarvoor?
A
Het advies
B
Een verzoek
C
Het gevolg
D
De oorzaak

Slide 21 - Quizvraag

Geef een ander woord voor 'advies geven'?
A
Goede raad
B
Een mening
C
Geld
D
De aanleiding

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een forens?
A
Iemand die niet in zijn woonplaats werkt
B
Iemand die in zijn woonplaats werkt

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een dilemma?
A
Makkelijke keuze tussen twee dingen
B
Moeilijke keuze tussen twee dingen

Slide 24 - Quizvraag

Geef een ander woord voor 'cruciaal'
A
Bewezen
B
Beslissend
C
Belangrijk
D
Boeiend

Slide 25 - Quizvraag

Als er veel arbeiders nodig zijn voor een klus, hoe noem je dat?
A
Veel mensen
B
Advies geven
C
Arbeidsintensief
D
Het dilemma

Slide 26 - Quizvraag

Geef een andere omschrijving voor: 'iemand aansporen om iets te doen'
A
Aanvaarden
B
Aanzetten tot
C
Applaus geven
D
Afzetten

Slide 27 - Quizvraag

Hoe noem je het, als je iets meemaakt en je weet dan hoe het werkt?
A
Je vindt het werk niet leuk
B
Je bent ervaren
C
Een uitje
D
Je moet oefenen

Slide 28 - Quizvraag

Hoe heet het als je tot een mening komt
A
Letten op
B
Baseren op
C
Advies
D
Het gestelde

Slide 29 - Quizvraag

Blok 4

Als een verhaal prettig leesbaar is en het is grammaticaal goed geschreven, hoe heet dat?
A
Prettig verhaal
B
Goedlopend verhaal
C
Slecht verhaal
D
Mooi verhaal

Slide 30 - Quizvraag

Alles bij elkaar in een tekst, hoe noem je dat?
A
Samen zijn
B
De tekst is niet af
C
Het geheel van de tekst
D
Maximaal

Slide 31 - Quizvraag

Als een verhaal geschreven met logische verbanden, hoe noem je dat?
A
De telegramstijl
B
Samenhangend verhaal
C
De volzin
D
De formulering

Slide 32 - Quizvraag

Je schrijft de tekst heel erg kort op, hoe noem je dat?
A
Aansluiten bij
B
Volledig
C
Volzin
D
Telegramstijl

Slide 33 - Quizvraag

Wat is formulering in taal?
A
Woorden die je weglaat in een gesprek of zin
B
Woorden die je gebruikt om iets te zeggen of op te schrijven
C
Een medicijn
D
Maximaal

Slide 34 - Quizvraag

Wat is interpunctie?
A
Volledig
B
Maximale zinnen
C
Aansluiten bij
D
Leestekens, zoals punten en komma's

Slide 35 - Quizvraag

Als een zin lang is en goed opgebouwd is, hoe noem je dat?
A
Een volzin
B
De concurrentie
C
Opperen
D
Lokaal

Slide 36 - Quizvraag

Je probeert iets van de prijs af te krijgen, hoe noem je dat?
A
Opperen
B
Feilloos
C
Vakkundig
D
Afdingen

Slide 37 - Quizvraag

Als je producten verkoopt aan andere landen, hoe heet dat?
A
Importeren aan andere landen
B
Exporteren aan andere landen
C
Verkoop
D
Inkoop

Slide 38 - Quizvraag


A

Slide 39 - Quizvraag