NIG H 14

Lesplan
1. Huiswerk nakijken.

2. Hoofdstuk 14. 



1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Lesplan
1. Huiswerk nakijken.

2. Hoofdstuk 14. 



Slide 1 - Tekstslide

Vragen over het huiswerk? 

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les: 

1. ...kun je informatie vragen. 
2. ... kun je zinnen in de futurum maken. 






Slide 3 - Tekstslide

Werk in het boek:

Hoofdstuk 14
14.1
bladzijde 
195

Slide 4 - Tekstslide

Doe je zelf aan sport? Welke sport? 
Waarom vind je sporten (niet) leuk? 


Hoe vaak sport je? 

Kijk je naar sport op televisie? 
Ik doe aan boogschieten. 

Ik vind sporten leuk, omdat sport gezond is. 
Ik houd niet van sporten, want ik vind zweet vies. 

Ik sport 4 keer per week/nooit.

Ja, ik houd van kunstschaatsen. 

Slide 5 - Tekstslide

De weg wijzen
U gaat hier rechtdoor.
Aan het eind van de straat gaat u linksaf/rechtsaf.
U steekt de straat over.
U neemt de eerste/tweede/derde straat rechts/links.
Het café is aan de rechterkant/linkerkant.
De tram stopt tegenover de ingang.
U gaat de trap op naar boven.
U gaat de trap af naar beneden.
U gaat in die richting.
Volg de bordjes. 
De weg wijzen (Imperatief)
Ga hier rechtdoor.
Aan het eind van de straat ga rechtsaf/linksaf.

Steek de straat over.
Neem de eerste/tweede/derde straat rechts/links.
Het café is aan de rechterkant/linkerkant.
De tram stopt tegenover de ingang.
Ga de trap op naar boven.
Ga de trap af naar beneden.
Ga in die richting.
Volg de bordjes. 
Informatie vragen: 

Weet u/je misschien ook of ......? 
Kunt u/Kun je me zeggen .....? 

Weet u misschien of ik me hier kan inschrijven
Kun je me zeggen wat het verschil tussen die abonnementen is

Slide 6 - Tekstslide

Mogelijke reacties:

(Sorry,) dat weet ik niet. 
(Sorry,) ik heb geen idee. 
Dat kun je aan .... vragen. Die zal dat wel weten. / Die weet dat wel.

Slide 7 - Tekstslide

Zullen 
1) Een belofte doen (to make a promise): 
Ik zal je dat geld morgen teruggeven
2) Een voorstel doen (to make a proposal):
Zullen we vanavond in de stad gaan eten?
3) Je vindt iets waarschijnlijks (You find(s) something likely ../U expect this, but u're not 100% sure): 
Dat meisje zal wel vreselijk moe zijn
4) Als we over de toekomst spreken (future: morgen, volgende maand of over een paar jaar): Overmorgen is een feestdag, dus de meeste winkels zullen dicht zijn

Slide 8 - Tekstslide

gaan+infinitief/het presens 

1) iets wat je kunt doen in de toekomst: 
We gaan straks even boodschappen doen
We doen straks even boodschappen. 
2) Het weer: 
Het gaat morgen regenen
Morgen regent het. 

zullen + infinitief

1) iets wat je voor anderen zal doen:
Ik zal het even kijken.
Ik kijk even in het magazijn. 
2) Met een concrete datum of tijd:
De volgende trein zal om 09.30 uur vertrekken
De trein vertrekt om 09.30 uur. 




Zichtbaar Nederlands

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk
Huiswerk voor dinsdag 13 mei:
boek: 
opdracht 10, blz. 202-203
14.6 opdracht 11
14.7 opdracht 12-13
In de praktijk, blz. 206
Hoofdstuk 15: 15.1 Dialoog + 15.2 Woordenlijst
online boek
14.2 
14.4
14.7
Hoofdstuk 15: 15.1 Dialoog + 15.2 Woordenlijst.


Slide 10 - Tekstslide

Goed gedaan!

Slide 11 - Tekstslide