17.1 DNA in je cellen

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 17.1 DNA in je cellen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 17.1 DNA in je cellen

Slide 1 - Tekstslide

Doel en begrippen 17.1
Je leert hoe DNA is opgebouwd en hoe het in de cel is verpakt

DNA, nucleotiden, stikstofbase, basenparen, complementair, 5`einde, 3`einde, histonen, nucleosoom, chromatinedraad, mtDNA, genoom, genen, sequentie, niet-coderend DNA, coderend DNA, repetitief DNA, STR's, loci, DNA profiel.

Slide 2 - Tekstslide

Gedraaide touwladder/ dubbele helix

'Het touw' bestaat uit een fosfaatgroep (PO4) afgewisseld met een suiker (deoxyribose)
DNA-
molecuul

Slide 3 - Tekstslide

'De treden' bestaan uit baseparen. Er zijn vier verschillende stikstofbasen: Adenine (A), Thymine (T), Cytosine (C), Guanine (G)
Combinaties A=T en C≡G 

DNA-
molecuul

Slide 4 - Tekstslide

Nucleotide: bouwsteen van het DNA
Bestaat uit 1 fosfaatgroep, 1 suiker en 1 stikstofbase


DNA-
molecuul

Slide 5 - Tekstslide

De ene streng is complementair aan (een soort negatief van) de andere.
Als je de ene weet, weet je de andere ook.
DNA-
molecuul

Slide 6 - Tekstslide

Oriëntatie: Elke streng heeft een 3` kant en een 5` kant. De 3` kant is de kant waar de streng eindigt met de suiker, de 5` kant is de kant die eindigt met de fosfaatgroep
DNA-
molecuul

Slide 7 - Tekstslide

Oriëntatie: Beide strengen liggen andersom georiënteerd. Het 5'-einde (vrije fosfaat) van de ene streng ligt naast het 3'-einde (vrije OH-groep) van de andere streng.
DNA-
molecuul

Slide 8 - Tekstslide

Het erfelijk materiaal in virussen is heel verschillend. Dit virus komt voor in varianten met enkel- en met dubbelstrengs DNA. Het erfelijk materiaal van een bepaald virus heeft de volgende samenstelling van stikstofbasen: cytosine = 19%, adenine = 25%, thymine = 33% en guanine = 23%.
Kan men op grond van deze gegevens bepalen wat voor erfelijk materiaal het is? Zo ja, welke vorm is het?
A
Ja, het is dubbelstrengs DNA
B
Ja, het is enkelstrengs DNA
C
Ja, het is RNA
D
Nee, dat is niet te bepalen

Slide 9 - Quizvraag

Welke groep zit aan het 3’-einde van een streng DNA-nucleotiden?

Welke groep zit aan het 5’-einde van een streng DNA-nucleotiden?

Met welke groep is de stikstofbase binnen een nucleotide verbonden?

Slide 10 - Tekstslide

Welke groep zit aan het 3’-einde van een streng DNA-nucleotiden? De OH-groep van het 3'C-atoom van de suiker deoxyribose


Welke groep zit aan het 5’-einde van een streng DNA-nucleotiden? Een vrije fosfaatgroep


Met welke groep is de stikstofbase binnen een nucleotide verbonden? Met het 1'C-atoom van de deoxyribose

Slide 11 - Tekstslide

DNA in de kern
DNA (1 molecuul is bijna 2
meter lang) zit met eiwitten 
(histonen) opgekruld tot een
chromatinedraad.

Goed kijken naar tabel
70A.

Slide 12 - Tekstslide

DNA in de kern
Histon =
eiwit in chromatinedraad dat DNA
verstevigt en beschermt.
Nucleosoom =
het geheel van 8 histonen met het eromheen gerolde DNA.
Chromatinedraad =
een draad van aan elkaar gekoppelde nucleosomen.

Slide 13 - Tekstslide

DNA in de kern
Tijdens de mitose 
spiraliseert het 
chromatine verder tot
zichtbare 
chromosomen
Goed kijken naar tabel
70A.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Video

Van een DNA-streng is de sequentie gegeven: 
5’-CTTAGATTACTC-3’

Wat is de code van de complementaire streng? 
Geef hierbij ook de 5’- en 3’-uiteinden aan.

Uit hoeveel nucleotiden is het stukje dubbelstrengs DNA opgebouwd?

Slide 17 - Tekstslide

Van een DNA-streng is de sequentie gegeven: 
5’-CTTAGATTACTC-3’.

Wat is de code van de complementaire streng? 
Geef hierbij ook de 5’- en 3’-uiteinden aan.
3'-GAATCTAATGAG-5'

Uit hoeveel nucleotiden is het stukje dubbelstrengs DNA opgebouwd?
24 nucleotiden

Slide 18 - Tekstslide

Genoom = totale DNA
Buiten de kern heb je ook DNA in de mitochondriën.
mtDNA
Hierop staan genen voor eiwitten die betrokken zijn bij de dissimilatie (in mitochondria) en verschillende typen RNA die betrokken zijn bij de translatie (paragraaf 19.3).
mtDNA erft voornamelijk via de moeder over.
WAAROM?

Slide 19 - Tekstslide

Mitochondriën erf je van je moeder. 
De mitochondriën van je vader zitten 
in de staart van de zaadcel en die 
blijft bij de bevruchting buiten de eicel. 
Daarom kan alleen een moeder een 
afwijking in het DNA van de 
mitochondriën doorgeven aan haar 
kind. Zowel jongens als meisjes kunnen 
een ziekte hebben die 
mitochondrieel erfelijk is.

Slide 20 - Tekstslide

Genoom bevat 19.000 genen
DNA bevat genen: coderend DNA (= 1,5-2% van totaal DNA)
Elk gen codeert voor 1 eiwit mbv de volgorde van A, T, C en G.
Daarnaast bevat DNA veel niet-coderend DNA.

Functie niet coderend DNA: template voor het maken van rRNA of tRNA en het regelt het aan- of uitzetten van genen van coderend DNA (regulatorgenen)

Slide 21 - Tekstslide

Repetitief DNA
In de ATCG volgorde van het niet-coderende DNA zitten veel herhalende stukken= repetitief DNA (=67% van het genoom)
Deze stukken hebben verschillende lengtes (2-1000+ nucleotiden).
Korte repeats (herhalingen) van 2-10 (Short Tandem Repeats - STR's) worden gebruikt bij DNA onderzoek (verwantschap, forensisch)

Slide 22 - Tekstslide

DNA verwantschapsonderzoek
Op 13 plaatsen (loci) in het DNA wordt geteld hoeveel repeats (STR's) van de volgorde GATA er zitten.

D7S280 8/10 betekent:
Op het D7S280 locus zijn 2 allelen, waarvan eentje met 8 repeats van GATA en eentje met 10 repeats van GATA.


Slide 23 - Tekstslide

BRON 3

Slide 24 - Tekstslide

Een man heeft voor een STR op chromosoom 11 het volgende kenmerk TH01 5/8. Er heeft geen mutatie plaatsgevonden.
Welke combinatie kan zijn zoon niet hebben?
A
TH01 5/5
B
TH01 6/8
C
TH01 6/9
D
TH01 8/9

Slide 25 - Quizvraag

DNA forensisch onderzoek
Er wordt gebruik gemaakt van 23 verschillende autosomale STR’s, die alle CODIS (Combined DNA Information System) en ESS (European Standard Set) loci omvat. 
De combinatie van deze STR’s geeft een DNA-profiel dat uniek is voor elke persoon. De kans dat 2 niet-verwante personen in de populatie hetzelfde DNA-profiel zouden hebben is kleiner dan 1 op de wereldbevolking. Dit houdt in dat we bijna met 100% zekerheid kunnen vaststellen of een persoon donor is van een biologisch spoor. 

Slide 26 - Tekstslide

HUISWERK
Bestudeer 17.1
en maak opdracht 4 t/m 9

Slide 27 - Tekstslide