V1-T5.3 Oog en hersenen

Les inhoud
Herhaling basisstof 6.5 werking oog
Bespreken huiswerk + taak oog 
Nieuwe stof : Basisstof 9 en 10 (hersenen en reflex)
Aan de slag 
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les inhoud
Herhaling basisstof 6.5 werking oog
Bespreken huiswerk + taak oog 
Nieuwe stof : Basisstof 9 en 10 (hersenen en reflex)
Aan de slag 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen basisstof 6.5 Oog
  • Onderdelen oog kunnen benoemen en weten hoe die onderdelen bij dragen aan het functioneren van het oog.
  • Weten wat de rol van hersenen is bij zien.
  • Weten wat er aan de hand is bij verziend/bijziend/kleurenblindheid
  • Weten hoe een oogreflex werkt en wat de functie ervan is.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Bouw van het oog

Slide 4 - Tekstslide

Welke delen van het oog kunnen het oog draaien?
A
de oogleden
B
de oogzenuw
C
de oogspieren
D
de lens

Slide 5 - Quizvraag

Hoe wordt het oog beschermt?

Slide 6 - Woordweb

Hoe wordt het oog beschermt?
Wenkbrouwen
Traanvocht
Wimpers
Diepere ligging in oogkas



Slide 7 - Tekstslide

Welk onderdeel van het oog beschermt je oog niet?
A
wenkbrauw
B
ooglid
C
wimper
D
hoornvlies

Slide 8 - Quizvraag

Weg van het licht:


Hoornvlies-iris-lens-glasachtiglichaam-gele vlek

Slide 9 - Tekstslide

accommodatie= boller/minder bol worden van de lens
Let op beeld valt gespiegeld op het net vlies!

Slide 10 - Tekstslide

Accommoderen
Accomoderen is het boller en minder bol maken van de lens, waardoor je dicht bij of veraf kan zien.

De lens hangt aan niet uittrekbare lensbandjes. 
De lesbandjes zitten aan de accomodatiespier 
 Trekt die samen, dan trekken de lens bandjes (7) minder aan de lens (6) waardoor de lens boller wordt. --> Je accommodeert.
Je kunt dan van dichtbij zien. 

Slide 11 - Tekstslide

Je kijkt naar een auto die steeds dichterbij komt. Wat gebeurt er met de accomodatie spier?
A
deze ontspant en wordt dikker
B
deze spant aan en wordt dikker
C
deze ontspant en wordt langer
D
deze ontspant en wordt dikker

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Iemand die bijziend is
A
Heeft moeite deze vraag van een telefoon te lezen
B
Kan goed ver kijken
C
Kan goed dichtbij kijken
D
Heeft een positieve bril nodig

Slide 15 - Quizvraag

iemand die bijziend is
A
heeft een bril met positieve lenzen nodig
B
heeft een te platte lens
C
heeft een bril met negatieve lenzen nodig
D
Heeft een te bolle lens

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Kleuren zien

Slide 18 - Tekstslide

Hoe ontstaat kleurenblindheid?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Kleurenblindheid
Linksonder:
Rood kleurenblinde

Rechtsonder:
Groen kleurenblinde

Slide 21 - Tekstslide

Ben jij kleurenblind?

Slide 22 - Tekstslide

Basisstof 6.10 Reflexen
Reflex:
Een onwillekeurige (automatische) reactie van spieren op een prikkel

Voorbeeld:
Pupilreflex
Kniepeesreflex

Slide 23 - Tekstslide

Pupil reflex = automatisch regelen van de van de pupil. 
De pupil grote wordt bepaald door de hoeveel licht dat op  het netvlies valt.

Slide 24 - Tekstslide

Kniepees reflex.

Slide 25 - Tekstslide

Reflex
Een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel. 

Reflexen verlopen via een vaste reflexboog van zintuigcel (receptor), sensorische zenuw, schakelcel, motorische zenuw en effector (spier of klier).

Bij reflexbewegingen zijn niet de grote hersenen betrokken.

Slide 26 - Tekstslide

Bewuste reactie:
  • Via de hersenen
  • Denk je bij na
  • Doe je bewust/extra
  • Kan heel snel gaan, maar je hebt er over nagedacht.
Reflex:
  • NIET via de hersenen
  • Denk je NIET bij na
  • Doe je onbewust
  • Is altijd dezelfde snelle reactie
  • Beschermt je lichaam en voorkomt schade
Reflexboog:
weg van de impulsen bij een reflex.

Slide 27 - Tekstslide

Wat is een pupilreflex?
A
De pupil die stuitert in je oog
B
De pupil die verdwijnt
C
De pupil schuift naar voren
D
De spieren rondom de pupil trekken samen en wijden uit

Slide 28 - Quizvraag

Basisstof 6.9 : Waarvoor worden je hersenen gebruikt hier?

Slide 29 - Tekstslide

hersenen: grote- en kleine hersenen en hersen stam

Slide 30 - Tekstslide

Grote hersenen

Grote hersenen verwerken veel impulsen die van je zintuigen af komen. 
Hier worden ze verwerkt en word je je bewust van een prikkel. 
Ook sturen ze beweging aan van skelet spieren .

Slide 31 - Tekstslide

De grote hersenen

Slide 32 - Tekstslide

Gevoelscentra
In de grote hersenen liggen de hersencentra's
Gevoelscentras zijn gebieden die verbonden zijn met bepaalde zintuigen in bepaalde gebieden van je lichaam.

Slide 33 - Tekstslide

Bewuste beweging 
Kleine hersenen coördineren 

Slide 34 - Tekstslide

Kleine hersenen
Coördinatie van bewegingen
Afstemming van bewegingen.


Slide 35 - Tekstslide

Welke info is nodig?
Vlgones een oznrdeeok op een Eglnese uvinretsiet mkaat het neit uit in wlkee vloogdre de ltteers in een wrood saatn, het einge wat blegnaijrk is is dat de eretse en de ltaatse ltteer op de jiutse patals saatn.
 De rset van de ltteers mgoen wllikueirg gpletaast wdoren en je knut vrelvogens gwoeon lzeen wat er saatt. Odmat we neit ekle ltteer op zcich lzeen maar het wrod als gheeel.

Slide 36 - Tekstslide

Zwarte bolletjes

Slide 37 - Tekstslide

Wat zie je?

Slide 38 - Tekstslide

Beinvloeding van de grote hersenen

Slide 39 - Tekstslide

Welke is langer?

Slide 40 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Huiswerk: Maken opdracht 38, 40 en 41
Enquete invullen:
Ga naar:  www.jouwmening.nu
Vul de Inlogcode in: LJYIADHN

Slide 41 - Tekstslide

Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.

Slide 42 - Quizvraag

Iemand is verziend, welke spier(en) werk(t)(en) niet goed?
A
kingspieren in de iris
B
oogspieren
C
straalsgewijs lopende spieren in de iris
D
Straalvormig lichaam

Slide 43 - Quizvraag

Ad leest zijn boek zonder bril en als hij aan het autorijden is moet hij een bril op.
Welke oogafwijking heeft Ad en welke bril heeft hij op bij het autorijden?
A
Bijziend en + bril
B
Bijziend en - bril
C
Verziend en + bril
D
Verziend en - bril

Slide 44 - Quizvraag

kringspier
aangespannen
geen trekkracht meer aan de lensbandjes -> lens wordt bol

kringspier ontspannen

Slide 45 - Tekstslide

Accomoderen
Het aanpassen van de sterkte van de ooglens

kringspieren en lensbandjes

Slide 46 - Tekstslide

Sanne kan de kleine letters op een potje jam niet meer lezen. Is zij bijziend of verziend?
A
Bijziend, want ze kan dichtbij niet meer goed zien.
B
Verziend, want ze kan dichtbij niet meer goed zien.
C
Bijziend, want ze kan ver weg niet meer goed zien.
D
Allebei, want ze kan de letters niet goed lezen.

Slide 47 - Quizvraag

Als de iris van het oog groter wordt, wat verandert er dan aan de lens?
A
die wordt kleiner
B
die wordt groter
C
die wordt aangepast
D
die blijft onveranderd

Slide 48 - Quizvraag

verdeling staafjes en kegeltjes

Slide 49 - Tekstslide