Les 26: persoonsvorm tegenwoordige tijd

Lesplanning
Blz. 238 van je boek.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd.
Doel: aan het eind van de les kan ik de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed schrijven.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
Blz. 238 van je boek.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd.
Doel: aan het eind van de les kan ik de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed schrijven.

Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden
Even herhalen:
Hoe kun je de persoonsvorm vinden?


timer
0:20

Slide 2 - Tekstslide

De persoonsvorm vind je door
A
de tijdproef de vraagproef de getalproef
B
de getalproef de vraagproef de gezelligheidsproef
C
de vraagproef de getalproef de werkproef
D
de gezelligheidsproef de vraagproef de werkwoordsproef

Slide 3 - Quizvraag

Persoonsvorm TT
  • Ik-vorm
  • Ik-vorm + t
  • Wij-vorm 

Hoe kom je erachter? Vul voor jezelf het werkwoord 'lopen' in. Hoor je een t, dan schrijf je ik-vorm + t 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv t.t) van werken
ik werk
jij werkt                                                          werk jij?
hij werkt   (kan ook zij of het zijn)
wij werken
jullie werken
zij werken 

Slide 7 - Tekstslide

pv t.t. van antwoorden
ik antwoord
jij antwoordt
hij / zij / het antwoordt
wij antwoorden
jullie antwoorden
zij antwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in van sturen.
De ik vorm/stam is stuur.
Mijn tante .......... haar vriendin een brief.
A
stuur
B
stuurd
C
stuurt
D
stuurdt

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van branden.
De ik vorm/stam is brand.
De kaars .......... al enkele uren.
A
brand
B
brant
C
branden
D
brandt

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van worden.
Hij ....... naar de spoedeisende hulp gebracht.

Slide 11 - Open vraag

Hij .................... zijn zakgeld aan snoep.
Wij ........................ ons geld aan boeken.
............. je buurman in de winkel?
.............. je in de winkel?
besteedt 
besteden
werk
werkt

Slide 12 - Sleepvraag