Thema 1.1 +1.2 organen en cellen

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

Thema 1 Organen en cellen

Basisstof 1 Organismen

Lesverloop

1. 5 min lezen
2. Terugkoppelingsvragen
3. Uitleg
4. Kennisvragen
5. Zelfstandig werken 

LEERDOELEN

1 Je kunt de levenskenmerken benoemen en je weet wat een organisme is.

Wat is een organisme?

Wat zijn de levenskenmerken?

Organisme = levend wezen

Bacterie

Planten

Schimmels

Dieren

Levenskenmerken

        

                                                                                                                             Stofwisseling: Omzetten van stoffen naar andere stoffen.

Levenskenmerken

Ontwikkeling & Groei

Groei: Het groter en zwaarder worden van een organisme

Ontwikkeling: verandering in de bouw van een organisme

Levenscyclus en levensloop

Wat is het verschil van een levenscyclus en levensloop?

Individu
(één enkel organisme)

Levenscyclus

Levenscyclus

• geboren worden
  
• groeien
• ontwikkelen
• voortplanten
• sterven

geboren worden

groeien

ontwikkelen

voortplanten

sterven

Thema 1 Organen en cellen

Basisstof 2: Bouw van een organisme

LEERDOELEN

1 Je kunt organen benoemen in orgaanstelsels van mensen.

2 Je kunt delen benoemen van dierlijke en plantaardige cellen met hun kenmerken en hun functies.

3 Je kunt de ontwikkeling van een zaadplant beschrijven.

4 Je kunt de kenmerken van chromosomen beschrijven.

5 Je kunt de stappen van een celdeling noemen.

Bouw organisme (groot naar klein)

Organisatieniveau

    Cel         -         weefsel         -         orgaan        -         orgaanstelsel     -   organisme

Orgaanstelsels

Organen die samenwerken noem je
orgaanstelsels. 

Organisatieniveau's

Cel         -         weefsel         -            orgaan        -         orgaanstelsel     -   organisme

(kleinste)                                                                                                                      (grootste)

Tussencelstof

Plant vs diercel

Vragen voor jullie

De organisatieniveau's van klein naar groot:

1. Cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels
2. orgaanstelsels, organen, weefsels, cellen
3. weefsels, cellen, organen, orgaanstelsels

Alle cellen bestaan uit organen

1. goed
2. fout

Welke stelling is juist?

1. Bijna alle organen zijn opgebouwd uit cellen
2. Alle cellen zien er hetzelfde uit
3. Cellen kun je met het blote oog zien
4. Het celmembraan is een vlies om de cel

Een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functies wordt orgaan genoemd?

1. Juist
2. Onjuist

Een groep organen die samenwerken noem je:

1. Organen
2. Orgaanstelsels
3. Samenwerkende cellen
4. Cellen

Aan het werk

Maken

• basisstof 1+2
• test jezelf
• Filmpje kijken basisstof 3

Niet af? 

• Zet het in jouw agenda