Poëzie - begrippen mavo 3

3 mavo    POËZIE

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3 mavo    POËZIE

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Kenmerken poëzie
regels zijn kort, veel wit
opbouw in stukjes tekst die bij elkaar horen (strofe)
woorden en zinnen zijn vaak bijzonder:
- woorden rijmen soms
- woorden en zinnen kunnen meer dan 1 betekenis hebben
- woorden en zinnen worden soms herhaald
- er wordt gebruik gemaakt van beelden

Vaak weining tijd nodig om een gedicht te lezen, maar veel tijd nodig om het te begrijpen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Uit hoeveel strofes bestaat het gedicht?

Slide 6 - Open vraag

Eindrijm
Woorden aan het einde van de regel hebben dezelfde klank.

Kijk maar naar het gedicht hiernaast:

Slide 7 - Tekstslide

Voor eindrijm zijn er verschillende rijmschema's
Voorbeelden zijn:

Gepaard rijm:  AABB
Gekruist rijm: ABAB
Omarmend rijm: ABBA
Gebroken rijm: ABCB

Slide 8 - Tekstslide

Gepaard rijm

Slide 9 - Tekstslide

Gekruist rijm

Slide 10 - Tekstslide

Omarmend rijm ABBA

Slide 11 - Tekstslide

Gebroken rijm
Men noemt dit gebroken (a)
Het heeft wat minder rijm (b)
De derde regel gaat zijn gang (c)
De vierde brengt de lijm (b)

Slide 12 - Tekstslide

Welke rijmschema heeft dit gedicht?
A
AABB
B
ABAB
C
ABBA
D
ABCB

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het
rijmschema?
A
gepaard (aabb)
B
omarmend (abba)
C
gekruist (abab)
D
gebroken (abcb)

Slide 14 - Quizvraag

Rijmschema?
A
gepaard rijm (AABB)
B
gekruist rijm (ABAB)
C
omarmend rijm (ABBA)
D
gebroken rijm (ABCB)

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het
rijmschema?
A
gepaard (aabb)
B
omarmend (abba)
C
gekruist (abab)
D
gebroken (abcb)

Slide 16 - Quizvraag

Beginrijm / Alliteratie
Voorbeeld: "De kat krabt de krullen van de trap". 
 In die zin beginnen veel woorden met de 'k'.
 Bij alliteratie gaat het om overeenkomst in klank van medeklinkers aan het begin van woorden.

Slide 17 - Tekstslide

Assonantie
Enkele woorden die bij elkaar in de buurt staan, hebben dezelfde klank, maar niet dezelfde eindletter(s).

bv. mijn wijk

Slide 18 - Tekstslide

Klinkerrijm / assonantie

• Het gaat hierbij om de uitspraak, en niet om de spelling
• Zo is er bijvoorbeeld ook assonantie bij 'een groot cadeau'

Slide 19 - Tekstslide

Alliteratie / Assonantie
Alliteratie (beginrijm):
Groen - grom - griezel etc.
Assonantie (klinkerrijm):
Moeten - groenten - doe - vroeg - troep - schoen- moeder - groen - groeien

Slide 20 - Tekstslide

Alliteratie / Assonantie
Alliteratie (beginrijm):
Groen - grom - griezel etc. 
Assonantie (klinkerrijm):
Moeten - groenten - doe - vroeg - troep - schoen- moeder - groen - groeien

Slide 21 - Tekstslide

Liesje leerde lotje lopen langs de lange lindenlaan
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Eindrijm
D
Beginrijm

Slide 22 - Quizvraag

De man uit Waddinxveen,
woont zijn hele leven al alleen.
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Eindrijm
D
Beginrijm

Slide 23 - Quizvraag

De mUIs gaat naar hUIs.

A
alliteratie
B
assonantie
C
Eindrijm
D
beginrijm

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide


boekje open
 
hoe ga ik open als een boek?
ik wil mezelf eens lezen,
bladeren en kijken   enjambement
hoeveel pagina's ik tel.
of ik een sprookje ben
of meer een studieboek.
zou ik mij kopen?
lenen bij de bieb?
alleen stiekem lezen enjambement
hoe ik afloop en zachtjes enjambement
terugzetten in de kast?




Tekst
Ted van Lieshout
Uit: Van verdriet kun je
grappige hoedjes vouwen,
Uitgeverij Leopold 1986


GEDICHT
enjambement

Slide 26 - Tekstslide

In de zin "Zij is een koele kikker"
is gebruik gemaakt van beeldspraak.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 27 - Quizvraag

Als iemand zegt:
"Hij springt een gat in de lucht",
dan is dat letterlijk bedoeld.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 28 - Quizvraag

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 29 - Quizvraag

Letterlijk of figuurlijk?
Die man heeft een gat in zijn hand, zoveel geld geeft hij uit.
A
LETTERLIJK
B
FIGUURLIJK

Slide 30 - Quizvraag

Letterlijk of figuurlijk?
Het kind viel en had een gat
in zijn hoofd.
A
LETTERLIJK
B
FIGUURLIJK

Slide 31 - Quizvraag

Beeldspraak
= je zegt op een figuurlijke manier (niet letterlijk) wat je bedoelt.
Ik neem het met een korrel zout.

Slide 32 - Tekstslide

1. Vergelijking = object wordt vergeleken met een beeld. Er is een overeenkomst.

voorbeeld:
Mijn buurman (object) is een boom (beeld) van een kerel.
=

Slide 33 - Tekstslide

Welke vergelijking wordt er op de afbeelding gemaakt?

Slide 34 - Open vraag

2. Metafoor = je geeft iets de naam van iets anders omdat er een overeenkomst is.

Die hark staat tijdens het dansen steeds op mijn tenen.
Iemand die houterig danst (object) wordt vergeleken met een hark (beeld). De overeenkomst is dat beiden houterig en stijf zijn.

De giraf van het team dunkte op de basket.
Met giraf wordt een lang persoon bedoeld in het basktbalteam die dezelfde eigenschappen heeft (lang zijn) als een giraf.



Slide 35 - Tekstslide

Zit in onderstaande zin een metafoor?

We zagen de zilveren reiger landen op Schiphol.
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

3. Personificatie = je geeft niet menselijke objecten menselijke eigenschappen.

 De wind huilde door de bomen.
Soms lacht de toekomst je toe.
Mijn badkamer smeekt om een opknapbeurt.

Slide 37 - Tekstslide

Welke menselijke eigenschap wordt in onderstaande zin aan het object gekoppeld?
De auto kwam hoestend en proestend op gang.

Slide 38 - Open vraag

Dus...
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik;
drie soorten die je moet kunnen herkennen
- vergelijking (object en beeld)
- metafoor (beeld)
personificatie (menselijke eigenschappen)

Slide 39 - Tekstslide