enkelvoudige en samengestelde zinnen les 6

enkelvoudige en samengesteld zinnen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

enkelvoudige en samengesteld zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Starten met lezen
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Theorie
In teksten kunnen enkelvoudige en samengestelde zinnen staan. Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm.
Als je twee enkelvoudige zinnen aan elkaar plakt, krijg je een samengestelde zin. Een samengestelde zin heeft twee persoonsvormen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Een enkelvoudige zin bevat één werkwoordgroepje.
Voorbeeld: 
Ik ga dit romantische boek lezen.
De woorden ‘ga’ en ‘lezen’ vormen samen een werkwoordgroepje, want ze horen bij elkaar.

Een enkelvoudige zin bevat één werkwoordgroepje.

Voorbeeld: 

Ik ga dit romantische boek lezen.

De woorden ‘ga’ en ‘lezen’ vormen samen een werkwoordgroepje, want ze horen bij elkaar.

Slide 7 - Tekstslide

Een samengestelde zin is opgebouwd uit twee of meer zinnen (deelzinnen). Hij bevat twee of meer werkwoordgroepjes. Elk werkwoordgroepje geeft een deelzin aan: een hoofdzin of een bijzin.

Voorbeeld:

Ik ga dit romantische boek lezen, omdat mijn vriendin het mij heeft gegeven.

De woorden ‘ga’ en ‘lezen’ vormen samen een werkwoordgroepje en de woorden ‘heeft’ en ‘gegeven’ ook.

Slide 8 - Tekstslide

Marieke zit op de bank terwijl Maarten opruimt.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 9 - Quizvraag

De boze jongen kan zich nu niet meer inhouden.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 10 - Quizvraag

Hij wacht niet langer af en pakt zijn spullen in.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 11 - Quizvraag

Zijn liefhebbende vriendin blijkt er een andere man op na te houden.
A
Samengestelde zin
B
Enkelvoudige zin

Slide 12 - Quizvraag

Netflix is de enige afleiding voor het luie meisje dat op de bank zit.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 13 - Quizvraag

Ezelsbruggetje
Als je het lastig vindt om te bepalen hoeveel werkwoordgroepjes er in een zin staan, kun je ook het aantal persoonsvormen tellen. Bij één persoonsvorm is de zin enkelvoudig, bij twee of meer persoonsvormen is de zin samengesteld. Het aantal persoonsvormen geeft dan het aantal deelzinnen aan.

Slide 14 - Tekstslide

Hoofdzin of bijzin
Een hoofdzin is zonder bijzin of andere hoofdzin ook een goede zin. De woorden staan op de goede plek.


Een bijzin is zonder hoofdzin geen goede zin. De woorden staan niet op de goede plek.

Slide 15 - Tekstslide

Woorden toevoegen 
Je kunt een hoofdzin en bijzin ook herkennen door te kijken of er woorden tussen de woorden van een woordgroepje staan of kunnen staan (bijvoorbeeld ‘morgen’ of ‘niet’). Als dit niet kan, dan is de deelzin een bijzin. Als dit wel kan, dan is de deelzin een hoofdzin.


Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld
Mijn beste vriendin heeft (morgen) alweer (niet) op haar telefoon gekeken        , want ze is (morgen) (niet) nieuwsgierig geworden naar haar moeders reactie       .

Mijn beste vriendin heeft (morgen) alweer (niet) op haar telefoon gekeken      , omdat ze nieuwsgierig is geworden naar haar moeders reactie      .
hoofdzin
hoofdzin
hoofdzin
bijzin
In de laatste zin kan er geen ‘morgen’ of ‘niet’ tussen de werkwoorden ‘is’ en ‘geworden’ komen te staan.

Slide 17 - Tekstslide

Voegwoorden
Voegwoorden plakken deelzinnen aan elkaar.



Slide 18 - Tekstslide

Noem voegwoorden

Slide 19 - Open vraag

Voegwoorden
In een samengestelde zin staat ook een voegwoord: een woord waarmee je de zinnen aan elkaar plakt. Voegwoorden zijn bijvoorbeeld: en, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus.
Vaak staat het voegwoord tussen de twee zinnen, maar het kan ook vooraan staan.

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik ga dit romantische boek lezen       , want mijn vriendin heeft het mij gegeven         .


Ik ga dit romantische boek lezen       , omdat mijn vriendin het mij heeft gegeven       .
hoofdzin
hoofdzin
hoofdzin
bijzin

Slide 21 - Tekstslide

Cursus 5 paragraaf 4
Opdracht 1 gezamenlijk.
Opdrachten 2 t/m 4 alleen.
Klaar dan slimleren 

Slide 22 - Tekstslide