B P3 Herhaling

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

B P3 Herhaling

Wat moet ik weten op de toets?

- Bezittelijke voornaamwoorden

-  Getallen 100+

Herhaling op de toets:

- Regelmatige werkwoorden (Feesttenten)

- Haben/sein in tegenwoordige tijd

Bezittelijke voornaamwoorden

Welke bezittelijke voornaamwoorden zijn er in het Duits?

Das ist (mijn) Tasche

1. Mein
2. Meine
3. Mien
4. Miene

Bezittelijk voornaamwoord
haar (Hund)

1. sein
2. ihr
3. mein
4. dein

Bezittelijk voornaamwoord
uw

1. Ihr(e)
2. ihr(e)
3. dein(e)
4. euer(e)

Een bezittelijk voornaamwoord

1. staat voor het zelfstandig naamwoord
2. staat na het zelfstandig naamwoord
3. kan een persoonlijk voornaamwoord vervangen
4. geeft een bezit aan

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Mutter

1. mein
2. meine

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Schwester

1. mein
2. meine
3. Mein
4. Meine

Bezittelijke voornaamwoord
(mijn) ......... Zimmer

1. dein
2. meine
3. mein
4. meine

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: haar

1. unser
2. euer
3. ihr
4. sie

Getallen 100 +

getallen

de 

getallen

Getallen

Vertaal de volgende getallen naar het Duits

3700

53

2678

Herhaling:

Regelmatige werkwoorden

Wat was het ezelsbruggetje voor de regelmatige werkwoorden?

1. 't kofschip
2. feesttenten
3. feestenten
4. aus-bei-mit-nach-seit-von-zu

Hoe vervoeg je een (regelmatig) werkwoord?

1. stam
2. Hele werkwoord+ uitgang
3. stam + uitgang

uitgang bij regelmatige werkwoord

ich = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

uitgang bij regelmatige werkwoord

du = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

uitgang bij regelmatige werkwoord

er = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

Ich (arbeiten)

Wir (machen)

Ihr (melden)

Valerie (kochen)

Das Flugzeug (landen)

Herhalen:

Haben und sein

Wir (haben)…….geschwommen und (sein)…….nach Hause gelaufen.

1. hat/sein
2. haben/ist
3. haben/sind
4. hast/sind

Tragt die richtige Verbform von:
haben und sein ein.
(U heeft) starke Bauchschmerzen

1. sie hat
2. sie haben
3. Sie haben

Kies de juiste vorm van haben of sein in de onderstaande zin.

"Und was ............ Sie von Beruf?"

1. sind
2. seid
3. haben
4. hast

Tragt die richtig Verbform von haben und sein ein.
…. ( ben) du heute in der Schule?

1. wart
2. biest
3. seid
4. bist

Tragt die richtige Verbform von haben und sein ein.
…. ihr heute zu Hause?

1. sind
2. sein
3. wart
4. seid

Tragt die richtige Verbform von haben und sein ein.
….( zijn) ihr heute zu Hause?

1. sind
2. sein
3. wart
4. seid