Herhalingsles H1 t/m H4

Herhalingsles H1 t/m H4
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles H1 t/m H4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
- Theorie herhalen H1 t/m H4
- Bijwerken & leren

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat nog doen?
Wie? 
Groepscode: 2J7UND75 
Brenan, Demi, Kelly, Lilian, Lynn Arends, Maureen, Neslihan, Senna, Tobias,
H4 af (niveau 3 & 4 + niveau 4 alle opdrachten) & aftekenen
Iedereen
Praktijksituatie de hulpvraag van Mirjam
Iedereen
Verwerkingsopdracht doelen formuleren
Demi, Ella, Lilian, Lotte, Romy, Senna, Tobias  

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H1
Wat is dagbesteding?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dagbesteding gaat over activiteiten die overdag plaatsvinden.
timer
0:15
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

= Doelgerichte, zoveel mogelijk zingevende, gestructureerde invulling van activiteiten om de tijd die tot je beschikking hebt te besteden
Stijn en Kim hebben hebben een verstandelijke handicap. Ze zijn vier middagen in de week te vinden bij lunchroom de cirkel.
Kim vindt het contact met mensen een beetje eng. Dit maakt dat zij in de keuken werkt en de broodjes klaarmaakt die de klanten bestellen. Zo heeft ze geen contact met klanten.
Stijn werkt in de bediening, neemt de bestelling op en ontvangt de klanten. Hij maakt graag een praatje met de klanten en geniet hiervan. ’s Avonds tijdens het eten verteld hij hier altijd erg trots over.
timer
1:30
De omgeving waarin de dagbesteding plaatsvindt
De waarde van de dagbesteding
De aard van de dagbesteding zelf
De persoon die aan de dagbesteding meedoet

Stijn en Kim
Bestelling klaarmaken en klanten bedienen 
Contact maken met mensen 
Lunchroom de cirkel

Slide 6 - Sleepvraag

Aspecten van dagbesteding
Aspecten van dagbesteding
Bij dagbesteding spelen vier aspecten een rol:
1. De persoon die aan de dagbesteding meedoet: dagbesteding geeft invulling aan de behoeften en wensen. Dit doet iedereen op zijn eigen manier.
2. De aard van de dagbesteding zelf: de tijd die je in een bepaalde levensfase beschikbaar hebt, geef je vorm en inhoud met dagbesteding
3. De omgeving waarin de dagbesteding plaatsvindt: dit is een plek die je eigen is, waar je veilig bent. Deze deel je met anderen of juist niet.
4. De waarde van de dagbesteding: het materiaal om je dag, je leven, je bestaan vorm en inhoud te geven. Je bent hier zelf een onderdeel in. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke taken kun je de cliënt kunt aanleren? 
Als beroepskracht maatschappelijke zorg is het jouw taak om cliënten te helpen bij taken in hun levensloopfase. Je kunt verschillende taken aanleren, je moet hierbij het volgende in de gaten houden :
  • Gedrag
  • Zingeving
  • Competenties
  • Werken
  • Scholing
  • Vrije tijd

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Valt vrije tijd wettelijk gezien onder de noemer dagbesteding?
timer
0:15
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Piramide van Maslow
Fysiologische behoeften
Veiligheid en zekerheid
Sociale acceptatie
Waardering (en erkenning)
Zelfrealisatie 
1e behoefte
2e behoefte
3e behoefte
4e behoefte
5e behoefte

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meneer broekman kan onder begeleiding twee keer in de week zijn kamer opruimen.
Onder welke laag van de piramide van Maslow valt dit?
timer
0:20
A
Behoefte aan veiligheid en zekerheid
B
Behoefte aan waardering en erkenning
C
Zelfontplooiing
D
Behoefte aan sociaal contact

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dagbesteding in het verleden
  1. Arbeidstherapie (1920- 1970) : de cliënt uit de geestelijke gezondheidszorg neemt deel aan verschillende werkzaamheden. 
  2. Bezigheidstherapie (jaren 70): de aandacht van de cliënt af leiden van zijn beperkingen en hem een aangenaam tijdverdrijf te bieden. 
  3. Activiteitenbegeleiding (1980) : het aanbieden en begeleiden van activiteiten.
  4. Sociale werkvoorziening (na 1980- 2014): (voorheen) door de overheid mogelijk gemaakte werkplek voor cliënten met een arbeidshandicap --> passende, beschutten werkplek vanuit de overheid. 
  5. Individualisering (1990): maatwerk bij ondersteuning en vraaggericht werken. 

Slide 12 - Tekstslide

Weten wat het is en de volgorde

Financiering en verantwoordelijkheid
Vooral de gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering van zorg en welzijn.


  • Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo): regelt voorzieningen voor cliënten met een beperking, zorgt voor huishoudelijke hulp, ondersteunt de mantelzorg, stimuleert wijkbetrokkenheid en geeft opvoedingsondersteuning.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H2
De betekenis van dagbesteding voor de cliënt 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is participatie?
timer
0:30
A
Opbouw in gradatie van het niveau van meedoen in de samenleving van mensen.
B
Het als volwaardig burger kunnen deelnemen aan wat er in de samenleving gebeurt.
C
Mensen met een specifieke achtergrond eisen gelijke rechten op.
D
Deelname aan een bepaalde activiteit.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Participatie

  • Participatie = het als volwaardig burger kunnen deelnemen aan wat er in de samenleving gebeurt.
  • Participatie is belangrijk op de volgende gebieden:
             Scholing: ieder heeft het recht zich te ontplooien, ontwikkelen.
             Vrije tijd: ieder heeft het recht zich te ontspannen, verbonden te voelen, leven en beleven.
             Werk: ieder heeft recht op waardering voor zijn prestaties en de verantwoordelijk om een bijdrage te leveren aan zijn eigen economisch) bestaan.

Je kunt participatie onderverdelen in verschillende manieren:
  1. Participatie breed en smal
  2. Participatie afgebakend naar domein
  3. Actieve en passieve participatie
  4. Indeling naar doel en mate van interactie

Slide 16 - Tekstslide

Participatie betekenis en hoe te verdelen. 
Emancipatie
= zoveel als opkomen voor jezelf

Als medewerker MZ ondersteunt de cliënt in het grip krijgen op zijn eigen leven.
Hierbij is een goede afstemming belangrijk, zodat de cliënt zijn autonomie
behoudt. 

Belangrijke aandachtspunten: 
  • Gelijkwaardigheid --> je gaat naast de cliënt staan. Belangrijk hierbij zijn wederzijdse communicatie en de noodzaak van onderstaande communicatie.
  • Keuzevrijheid --> eigen keuzes kunnen en mogen maken. Dit vraagt om specifieke benadering.
  • Ondersteuning --> uitgangspunt is flexibiliteit en vraaggericht werken.
  • Sociale (ondersteuning) netwerken --> rekening houden met de ervaringsdeskundigheid van de omgeving is belangrijk.
  • Respectvolle bejegening --> omgang met elkaar, het is een grondhouding die een voorwaarde is voor empathische benadering. 

Slide 17 - Tekstslide

Wat hebben participatie en emancipatie met elkaar te maken?
Wat betekend sociale inclusie en wat komt erbij kijken?
Er zijn meerdere antwoorden goed
timer
0:30
A
Het behouden van de samenleving op de manier hoe het nu gaat.
B
Het veranderen van de maatschappij, zodat groepen in een achterstandssituaties kunnen meedoen in het regulier leven.
C
Het is een ideaalplaatje van een samenleving waarbij verschillen tussen mensen door allen gerespecteerd wordt.
D
De insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Structuur
= een ordening van de dingen in de wereld om je heen, een patroon. De manier waarop dingen steeds gebeuren

Structureren in de leefomgeving: structuur ruimte en organisatie dagbesteding
  • Ruimtelijke structuur. 
  • Sociale structuur
  • Tijdsstructuur
  • Materiele structuur
Structuur tijdens de dagbesteding: tijdens de activiteit
  • De programmastructuur
  • De structuur in bijzondere situaties
  • Spelstructuur
  • De tafelstructuur
  • Taakstructuur
  • Taalstructuur
  • Fysieke structuur 

Slide 19 - Tekstslide

• Ruimtelijke structuur: biedt de mogelijkheid aan waar iemand tot rust kan komen, bekijk de kleuren en breng verandering aan die nodig is (Hoewel blauw en groen koele kleuren zijn zullen ze toch een gevoel van kalmte en ontspanning opwekken omdat we ze kunnen associëren met landschapsbeelden zoals bijvoorbeeld de zee of een weide.), zorg voor continuiteit door alle spullen een vaste plaats te geven, orientatiepunten aan te brengen, de locaties van zit/opberplaatsen te bepalen, wat kan afleiden te verwijderen
• Sociale structuur: kom erachter welke regels er zijn en ga na of deze begrepen zijn, stel regels op met positieve consequenties bij gewenst gedrag en negatief bij ongewenst gedrag, bespreek de consequenties, hou de regels en instructie helder en kort, niet teveel regels.
• Tijdsstructuur: zorg voor een dagorde, hanteer vaste tijden van opstaan, douchen, maaltijden, naar bed gaan, neem de week dag voor dag door, maak het dagritme bekend door een herkenbaar dagschema, plaats een klok in de ruimte en geef op het dagschema de standen van de wijzers aan, maak gebruik van een horloge, werk met een timer of wekker.
• Materiele structuur: kies de juiste materialen, controleer de materialen op stevigheid, natuurlijkheid, moeilijkheid, aantrekkelijkheid. Markeer het materiaal indien nodig met kleuren, leg uit waarvoor het materiaal bedoeld is.

• Programmastructuur: o.a. kort en bondig bespreken, veranderingen doorgeven. Bespreek niet te lang van te voren wat er gaat gebeuren en plan de activiteiten in het dagritme.
• De structuur in bijzondere situaties: Ga na welke situaties gevaar op kunnen leveren, bedenk hoe deze situaties te voorkomen zijn, bereid de client hierop voor, maak afspraken, grijp in op het moment dat je zelf nog rustig bent.
• De spelstructuur: ga na wat iemand aankan en waar zijn interesses liggen, overweeg of deelname van de begeleider nodig is, bepaald per spel hoe lang het mag duren.
• De tafelstructuur: maaltijd duidelijk begin en eind, hoeveel voorwerpen iemand om zich heen kan hebben (bv. Dieni), hoeveel personen om een tafel (Ria), afspraken van het gedrag aan tafel.
• Taakstructuur: taak uitkiezen en tijd bepalen, korte eenvoudige opdracht geven.
• Taalstructuur: duidelijk antwoord geven, eenvoudige taal, non-verbale signalen gebruiken, checken of het begrepen is en vertel waarom bepaalde dingen niet mogen.
• Fysieke structuur: niet in discussie gaan bij conflicten, uit de situatie halen, beheersen van agressie.




H3
De betekenis van dagbesteding voor de beroepskracht

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hersengebieden kun je beinvloeden door medicijnen, technieken, operaties, oefeningen.
Veel waarde wordt gehecht aan het aangeboren vermogen van de mens om te willen groeien en ontwikkelen. 
Waarden, informatie en algemene opvattingen spelen een rol in het gedrag. Er kunnen cognitieve conflicten ontstaan. De mens kan denken, een dier niet. 
Deze benadering deelt de menselijke persoonlijkheid in 3 delen.
Kies ik voor wat ik wil (en lekker vind) of kies ik voor wat kan en mag?
Gedrag is aangeleerd. Ons gedrag wordt beinvloedt door de omgeving. 
Biologische benadering
Cognitieve benadering
Psychodynamische benadering
Behavioristische benadering
Humanistische benadering

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vijf benaderingen (visies op menselijk gedrag en dagbesteding)
  • Psychodynamische benadering
  • Behavioristische benadering
  • Cognitieve benadering
  • Humanistische benadering
  • Biologische benadering

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent vraaggericht werken voor de Beroepskracht MZ?
timer
0:20
A
Goed luisteren, kijken naar signalen en vragen van de cliënt.
B
Brengt wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt in kaart.
C
Laat zich leiden door de eigen normen en waarden.
D
Kan zich niet inleven in de cliënt.

Slide 23 - Quizvraag

Cliënt moet in staat zijn eigen mening te geven zodat begeleiding en ondersteuning hierop afgestemd kan worden
Empowerment = stimuleren van cliënten eigen verantwoordelijkheid te tonen
Samenwerking op basis van gelijkwaardigheid en respect
Cliënt actief betrokken
Een hulpvraag omschrijft de wensen en behoeften van de cliënt.
timer
0:15
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Impliciete hulpvraag vertellen.
Kernkwaliteiten 
  • Creativiteit en scheppingsvermogen
  • Genuanceerdheid en diplomatie
  • Doelmatigheid en pragmatisme
  • Inlevingsvermogen en harmonie  

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H4
Methodisch begeleiden van dagbesteding

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1
2
3
4
5
Beginsituatie bepalen
Doelen formuleren
Plan voorbereiden 
Plan uitvoeren 
Evaluatie

Slide 27 - Sleepvraag

Per stap na gaan wat ermee bedoelt wordt.
a. Noem een voorbeeld van een hoofddoel
b. Noem een voorbeeld van een werkdoel bij het hoofddoel
timer
1:00

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Van hulpvraag naar doel
Doelstelling moet voortvloeien uit de hulpvraag van een cliënt.
  • Hoofddoel --> wat je uiteindelijk wilt bereiken.
  • Werkdoel --> hiermee werk je toe om het hoofddoel te behalen (gericht op een activiteit).

Het hoofddoel moet altijd SMART, werkdoel alleen als het erbij staat (wel in het achterhoofd SMART)

Slide 29 - Tekstslide

Hoofddoel: zelfstandig 
Waar staan de letters SMART voor?
timer
0:30

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
  • Wil wil er oefenen met het formuleren van doelen?: hand opsteken in Teams
  • Achterstanden bijwerken

Loop je helemaal bij? Dan ga je leren voor de toets. Tip: gebruik de hulp in het kanaal. 

Maandag 29 maart gastles over dagbesteding!

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies