Les 5: Hst 2 Leerbrief Crisis - Ruilen

Module 1, Hoofdstuk 2:
Van ruilen komt geen huilen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Module 1, Hoofdstuk 2:
Van ruilen komt geen huilen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

  • Je kunt uitleggen waarom en wanneer we ruilen
  • Je kunt transactiekosten herkennen en de gevolgen voor de ruil inschatten
  • Je kunt uitleggen wat specialiseren is waarom bedrijven dit belangrijk vinden

Slide 2 - Tekstslide

Beschrijf wat je ziet
Vorige les

Slide 3 - Tekstslide

Herhalingopdracht budgetlijn
  • Tip: teken de antwoorden in een grafiek. Budget € 40, prijzen broodjes € 4 en water € 2.
  • Wat gebeurt er met de budgetlijn als de prijzen dalen met hetzelfde bedrag, bv. met 1 euro? 
  • Wat gebeurt er met de lijn als de prijzen dalen met hetzelfde percentage, bv. met 50%? 
  • Eerst zelfstandig, dan antwoorden vergelijken in tweetallen

Slide 4 - Tekstslide

Afsluitende opdracht bugetlijnen
  • Maak opgave 5 van paragraaf 1.2

Slide 5 - Tekstslide

Wat is welvaart?
Schrijf 3 minuten alles op waar je aan denkt bij welvaart

Slide 6 - Tekstslide

Wat is welvaart volgens jou? Schrijf alles op waar je aan denkt

Slide 7 - Open vraag

Welvaart bij economie
De mate waarin we in onze behoeften kunnen voorzien (met de beperkte middelen die we hebben)

Als we in meer behoeften kunnen voorzien > hogere 'welvaart'

  • Hoe meer we produceren, hoe beter het met ons gaat?
  • Brede welvaart, welvaart in ruime zin, welzijn > zegt meer over ons geluk?


Slide 8 - Tekstslide

Ruilen
Welvaart > hoger als we in meer behoeften kunnen voorzien.
Als je veel van iets hebt, wil je een deel daarvan ruilen om ook in 
een andere behoefte te voorzien.

In je groepje:
  • Wat is iets dat je graag zou willen hebben?
  • Wat heb je zelf genoeg van, dat je het wel wil ruilen?
  • Ruilverhouding?

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag
  • Lees introductietekst van hoofdstuk 2
  • Maak opdracht 1 en 2
timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Ruilen
Als je veel van iets hebt, wil je een deel daarvan ruilen om ook in 
een andere behoefte te voorzien.

Wanneer ontstaat er een ruil?
  • Wederzijds voordeel (afhankelijk van ruilverhouding)
  • De transactiekosten zijn lager dan het voordeel van de ruil 

Slide 11 - Tekstslide

Transactiekosten
Kosten die gemaakt worden om een ruil/deal (soms met een contract) tot stand te brengen.
  • 'Kosten' zijn niet alleen euro's, bv. ook moeite die je moet doen, tijd die het kost
  • Instituties zijn organisaties die een ruil vergemakkelijken, die dus de transactiekosten verlagen

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden Transactiekosten

Slide 13 - Tekstslide

Bedenk in tweetallen een aankoop (ruil) met hele lage transactiekosten. Benoem bij je uitleg de hiervoor besproken voorbeelden van transactiekosten

Slide 14 - Open vraag

Transactiekosten
  • Maak opdracht 4 en 6 (paragraaf 2.2)
timer
8:00

Slide 15 - Tekstslide

Eigendomsrecht
Je kan alleen iets ruilen als je er eigenaar van bent.
Hoe weten we dat je de eigenaar bent?

Van een schooltas, jullie huis, een geschreven verhaal, een uitvinding?
  • Kassabon
  • Koopakte (door de notaris opgesteld)
  • Auteursrecht (automatisch op alles wat je schrijft)
  • Patent/octrooi (aanvragen voor een nieuwe uitvinding)
  • Laatste twee > intellectuele eigendomsrechten

Slide 16 - Tekstslide

Programma
  • Opgave budgetteren paragraaf 1.2
  • Korte uitleg 1.3
  • Klassenexperiment
  • Procententoets 

Slide 17 - Tekstslide

Je verdient €12,37 per week. Hoeveel verdien je per maand?
A
€ 55,67
B
€ 49,48
C
€ 53,52
D
€ 50,00

Slide 18 - Quizvraag

Maak opgave 12 van paragraaf 1.2
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Waarom ruilden mensen in de tijden van boeren en jagers?

Slide 20 - Open vraag

Waarom ruilen mensen nu?

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Wat zijn de voordelen van indirecte ruil in ons dagelijks leven?

Slide 23 - Open vraag

Klassenexperiment

Slide 24 - Tekstslide

Specialiseren
Geen ruil > ieder moet eigen behoefte produceren. 

  • Specialiseren in iets waar je goed in bent en dan met andere mensen ruilen 

  • Dan kan je in meer verschillende behoeften voorzien




Slide 25 - Tekstslide

Waarom verbeterde de arbeidsproductiviteit eerst en daalde deze daarna weer?

Slide 26 - Open vraag

Video Specialiseren (Engels ondertiteld)
Video: als je rijk wil worden door te specialiseren, moet je VEEL produceren. Opdracht in tweetallen. 
Taakverdeling:
  • Leerling 1, opdracht: wat hoor/zie je (midden video) over arbeidsproductiviteit > hoe wordt die hoger?
  • Leerling 2, opdracht: hoe kijk je naar de video als je verder kijkt dan geld verdienen? (gelukkige werknemers, gezond milieu, grondstoffenverbruik)





Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Paragraaf 1.3 - Werktijd tijdens les
Maak opgave 12 en 13
timer
12:00

Slide 29 - Tekstslide

Specialiseren
Wat is specialisatie?
  • Iemand doet waar hij of zij  goed in is: arbeidsverdeling

Wat is schaalvergroting?
  • Je maakt meer van hetzelfde (je produceert op grotere schaal), gaat sneller/goedkoper dan bij verschillende dingen

Wat is arbeidsproductiviteit?
  • Productie van een persoon in een bepaalde tijd

Slide 30 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit (APT) > de productie per werknemer of per bepaalde tijdseenheid. 

APT stijgt > in dezelfde tijd meer verdienen. Door:
  • specialisatie/arbeidsdeling
  • scholing
  • gebruik van techniek

Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag - Paragraaf 2.3
Paragraaf 2.1
Opdracht 1 en 2

Paragraaf 2.2
Opdracht 4 en 6

Paragraaf 2.3
Opdracht 1, 3 en 5

Slide 32 - Tekstslide