Herhalen hoofdstuk 4.1 t/m 5.2 + invalshoeken (KGT)

4.1 Het nieuws: informatie zoeken
Aan het eind van deze les kan je:
  1. Uitleggen op welke drie manieren redacties aan nieuws komen.
  2. Minstens drie selectiecriteria benoemen op basis waarvan wordt gekozen welk nieuws wordt gebruikt.
    1 / 37
    volgende
    Slide 1: Tekstslide
    MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 3

    In deze les zitten 37 slides, met tekstslides en 1 video.

    time-iconLesduur is: 45 min

    Onderdelen in deze les

    4.1 Het nieuws: informatie zoeken
    Aan het eind van deze les kan je:
    1. Uitleggen op welke drie manieren redacties aan nieuws komen.
    2. Minstens drie selectiecriteria benoemen op basis waarvan wordt gekozen welk nieuws wordt gebruikt.

      Slide 1 - Tekstslide


      3 manieren hoe redacties aan nieuws komen:
      Redacties zijn de hele tijd op zoek naar nieuws. Maar hoe komen ze aan dat nieuws? Dat doen ze op 3 manieren:
      1. Ze krijgen persberichten van personen en instellingen. Bijvoorbeeld: een actiegroep die een perbericht stuurt over een protest dat ze van plan zijn te gaan doen.
      2. Journalisten gaan zelf op zoek naar nieuws. Die journalisten zijn vaak gespecialiseerd in een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld politiek. Bijvoorbeeld: de journalist die over politiek gaat op zoek naar nieuws over politiek.
      3. Ze kopen berichten van persbureau's. Een persbureau heeft allemaal nieuwsberichten die ze verkopen aan redacties. Een voorbeeld van een persbureau is het ANP: Het Algemeen Nederlands Persbureau.

      Slide 2 - Tekstslide


      Selectie maken..... selectie criteria
      Bij het maken een selectie (= keuze) welk nieuws er wel en niet wordt uitgezonden houden redacties rekening met: 
      1. Is het actueel (= is het van NU)?
      2. Hoe bijzonder is het?
      3. Hoe nabij is het nieuws (hoe dichtbij is het bij Nederland...)?
      4. De belangstelling van de doelgroep van de krant of programma en commerciële belangen?
      5. De identiteit van de krant?
      Deze punten noem je ook wel: de selectie criteria !!!

      Slide 3 - Tekstslide

      4.2 Het nieuws: betrouwbaarheid
      Aan het eind van deze les kan je:
      1. Uitleggen wat er wordt bedoeld met 'objectief' nieuws.
      2. Uitleggen wanneer nieuws wel/niet objectief wordt genoemd.
      3. Uitleggen wat er wordt bedoeld met 'selectieve perceptie'.

        Slide 4 - Tekstslide

        Betrouwbaarheid
        Naast de selectiecriteria waar redacties rekening mee houden  om nieuws uit te kiezen (zie hoofdstuk 4.1) spelen er nog wat andere zaken mee bij het selecteren van nieuws!
        In dit hoofdstuk kijken we naar:
        • selectieve perceptie en referentiekader
        • objectiviteit van nieuws


        Slide 5 - Tekstslide

        Selectieve perceptie
        (perceptie = waarneming)
        selectieve perceptie = dat iemand bewust of onbewust keuzes maakt bij het waarnemen.

        Selectieve perceptie zorgt ervoor dat je een keuze maakt:  Hier kijk ik wél naar en hier kijk ik niet naar...

        Bijvoorbeeld: iemand die uiterlijk belangrijk vindt kijkt anders naar The Voice dan iemand die zelf zingt en dat heel belangrijk vind.

        Slide 6 - Tekstslide

        Referentiekader
        Ook bij journalisten speelt selectieve perceptie een rol bij selecteren van nieuwsfeiten... Dat komt door hun: referentiekader
        referentiekader van iemand = al zijn persoonlijke waarden, normen, belangen, meningen en ervaringen. 

        Bijvoorbeeld: een journalist die  tegen dierenleed is zal eerder een artikel schrijven over plofkippen dan een journalist die graag vlees eet en helemaal niet bezig is met dierenleed.

        Slide 7 - Tekstslide

        De selectieve perceptie en het referentiekader van journalisten hebben invloed op welk nieuws wordt geselecteerd, uitgezonden en hoe het wordt uitgebracht!
        Daardoor is nieuws nooit helemaal OBJECTIEF

        Slide 8 - Tekstslide

        Objectiviteit....
        Objectiviteit = een beschrijving van gebeurtenissen die klopt met de werkelijkheid en niet gekleurd is door een eigen mening.
        Het is belangrijk dat media nieuws brengen dat zo OBJECTIEF mogelijk is, zodat we zo goed mogelijk weten wat er nu echt gebeurt is, dat maakt het nieuws betrouwbaar.

        Om zo objectief mogelijk te schrijven gebruik journalisten deze criteria:
        1. ze maken een scheiding tussen feiten en meningen.
        2. ze kiezen voor passende woorden en beelden.
        3. ze passen hoor en wederhoor toe.
        4. ze raadplegen meerdere bronnen.

        Slide 9 - Tekstslide



        1. Feiten en meningen scheiden
        Om nieuws zo objectief mogelijk te brengen moeten media feiten en meningen van elkaar onderscheiden. 

        Bijvoorbeeld: de krantenkop 'scholen en ouders protesteren tegen 1040 urennorm' is feitelijk. De krantenkop 'niks boze scholieren, gewoon luie donders die protesteren zodat ze niet naar school hoeven' is een mening.

        Slide 10 - Tekstslide


        2. Kiezen voor passende beelden en woorden
        Media zorgen er ook voor dat hun nieuws zo objectief mogelijk is door te kiezen voor teksten en afbeelding die passen bij de situatie en geen mening bevatten. 

        Bijvoorbeeld: De titel 'PSV verliest' klinkt minder erg dan de titel 'Eindhovenaren zijn vernederd'.

        Slide 11 - Tekstslide

        3. Hoor en wederhoor
        Om objectief nieuws te brengen passen journalisten hoor en wederhoor toe. Hoor en wederhoor = dat meerdere partijen worden ondervraagt en dus meerdere kanten worden belicht. (meer meningen)

        Bijvoorbeeld: als een journalist iemand interviewt die beweert dat die moet liegen van zijn baas tegen klanten, gaat hij vervolgens ook de baas van de medewerker opzoeken om ook zijn mening en verhaal aan te horen. 

        Slide 12 - Tekstslide

        4. Gebruik van méérdere bronnen
        Informatie uit één bron is vaak onbetrouwbaar (dus van één persoon, of één persbureau), omdat je niet kan controleren wat iemand zegt.

        Daarom zoeken journalisten altijd naar meerdere bronnen om te onderzoeken of een verhaal wel klopt. En dat maakt dat nieuws betrouwbaar én objectief is!

        Slide 13 - Tekstslide

        Slide 14 - Tekstslide


        Voor de vragen hierna kan het schema dat hieronder staat je helpen.

        Slide 15 - Tekstslide

        5.1 en 5.2 De overheid en de gedrukte media
        Aan het eind van deze les kan je:
        1. Uitleggen wat vrijheid van meningsuiting met media te maken heeft.
        2. Weet je met welke 4 beperkingen de media te maken hebben (met vrijheid van meningsuiting)
        3. Uitleggen op welke manier de overheid zorgt voor pluriformiteit in de media en waarom de overheid dat doet.

            Slide 16 - Tekstslide

            Democratie en Grondwet..
            Elk democratisch land (dus ook Nederland) heeft een grondwet waarin staat dat mensen: vrijheid van meningsuiting hebben.

            In de Nederlandse grondwet staat het volgende in iets andere woorden......: Je mag schrijven wat je wilt, openbaar maken en verspreiden door het te laten drukken of op internet te plaatsen.

            Slide 17 - Tekstslide

            Persvrijheid
            Dat dit artikel in de Grondwet staat is voor ons allemaal belangrijk, maar vooral voor journalisten.

            Die hebben daardoor namelijk: persvrijheid..
            Dit wil zeggen: de media in ons land mogen bijna alles schrijven en laten zien wat ze willen.

            Slide 18 - Tekstslide

            Censuur
            Persvrijheid en democratie horen bij elkaar. Oftewel; in een democratie is er altijd persvrijheid voor de media!

            in een dictatuur is dus géén persvrijheid maar precies het tegenovergestelde. 

            Dit noem je; censuur. Dat betekent dat artikelen van journalisten vóóraf worden gecontroleerd door de machthebbers.
            Bijvoorbeeld in China of Noord Korea

            Slide 19 - Tekstslide

            4 beperkingen
            Beperking 1: Media mogen niet discrimineren! Ze mogen niets plaatsen of laten zien waarin er wordt gediscrimineerd. als er een racistisch filmpje op internet staat wordt deze door de overheid verwijderd.
            Beperking 2: Media mogen geen onzedelijke informatie verspreiden. Denk bijvoorbeeld aan kinderporno.
            Beperking 3: Media mogen geen onwaarheden verspreiden. Er mag dus niet met opzet iets geplaatst worden of uitgezonden dat een leugen is..
            Beperking 4: Media mogen geen opruiende uitspraken doen. Ze mogen mensen niet tot haat of geweld aanzetten met hun beelden of teksten. (Gek voorbeeld: ze mogen niet schrijven dat iedereen alle treinstellen in de brand moet steken)

            Slide 20 - Tekstslide

            Pluriformiteit
            De overheid vind het belangrijk dat wij uit verschillende kranten, radiozenders, tv-zenders en bladen kunnen kiezen.           WAAROM?
            Zodat we informatie met elkaar kunnen vergelijken en een eigen mening kunnen vormen.

            Dat noem je pluriformiteit van de massamedia. 
            Dat betekent ook wel: dat er veel verschillende soorten media zijn.

            Slide 21 - Tekstslide

            Steun van de overheid
            Omdat de overheid pluriformiteit van de media zo belangrijk vindt kan een uitgever als deze in financiele problemen komt tijdelijke steun krijgen van de overheid. 

            De uitgevers kunnen bij het Stimuleringsfonds voor de pers een subsidie (geld dus...) aanvragen.

            Slide 22 - Tekstslide

            Persconcentratie
            Veel kleine uitgeverijen zijn verdwenen en de grote uitgeverijen zijn juist groter geworden.

             Dat noem je: persconcentratie. = dat een uitgeverij niet één, maar een aantal kranten of tijdschriften uitgeeft.

            Slide 23 - Tekstslide

            Gevolgen van persconcentratie..
            1. Kranten en tijdschrijften moeten winst maken om te blijven bestaan. Voor kleine uitgeverijen is dat moeilijk. Hierdoor komt de pluriformiteit in gevaar.
            2. Een ander gevolg van persconcentratie is dat als heel veel tijdschriften en dagbladen in het bezit zijn van één grote uitgever dan lijken veel media op elkaar omdat het door dezelfde uitgever wordt gemaakt.

            Slide 24 - Tekstslide

            Wat doet de overheid?
            De overheid treedt niet op tegen persconcentratie. Er zijn dus geen regels gemaakt waar uitgevers zich aan moeten houden.

            Alleen als uitgevers zich niet aan de wet houden (de 4 beperkingen) of als de pluriformiteit van de media in gevaar lijkt te komen, dan gaat de overheid wel iets doen.

            Slide 25 - Tekstslide


            Invalshoeken Maatschappijkunde
            Aan het eind van deze les kan je:
            1. Uitleggen wanneer iets een maatschappelijk probleem is.
            2. Uitleggen hoe je een maatschappelijk probleem van verschillende kanten kunt bekijken (de verschillende invalshoeken).

            Slide 26 - Tekstslide

            Examen leerjaar 4
            Als je in leerjaar 4 je examen van maatschappijkunde maakt moet je een maatschappelijk probleem van verschillende kanten kunnen bekijken met behulp van: invalshoeken = de invalshoeken van Maatschappijkunde
            Daarom is het belangrijk dat je:
            • Goed weet wat een Maatschappelijk probleem is.
            • De 4 invalshoeken van Maatschappijkunde kent.

            Daar gaan we deze les een begin mee maken.

            Slide 27 - Tekstslide

            Een voorbeeld hoe dit werkt: 
            Bijvoorbeeld het maatschappelijke probleem: "steeds meer mensen hebben schulden".
            Je moet niet alleen kijken naar waar mensen hun geld aan uitgeven waardoor ze schulden hebben, je moet ook kijken naar redenen waarom mensen een laag inkomen hebben, naar de invloed van reclames die er voor zorgen dat mensen geld blijven uitgeven, of de uitkeringen in Nederland hoog genoeg zijn....
            Je bekijkt iets van verschillende kanten dus!!!

            Slide 28 - Tekstslide

            Maatschappelijk probleem
            Vier kenmerken van een maatschappelijk probleem:
            1. Veel mensen hebben ermee te maken.
            2. Er zijn verschillende meningen over het probleem.
            3. Er is veel aandacht van de media voor het probleem.
            4. De overheid bemoeit zich ermee.
            Als een probleem deze kenmerken heeft noemen we het dus een maatschappelijk probleem.

            Slide 29 - Tekstslide

            De 4 invalshoeken van Maatschappijkunde
            1. De politiek-juridische invalshoek
            2. De sociaal-economische invalshoek
            3. De sociaal-culturele invalshoek
            4. De veranderings- en vergelijkende invalshoek

            Slide 30 - Tekstslide

            Slide 31 - Video

            Politiek-juridische invalshoek
            Bijna alle maatschappelijke vraagstukken komen bij de politiek terecht.....
            Bij deze invalshoek stel je de vraag: hoe kan het probleem beter geregeld/aangepakt kunnen worden?
            De vragen die binnen deze invalshoek vallen zijn:
            1. Waarom is het vraagstuk een sociaal en politiek probleem?
            2. Wat heeft de overheid tot nu toe aan het probleem gedaan?
            3. Wat vinden de politieke partijen van het probleem?
            4. Welke wetten bestaan er voor het probleem?
            5. Zijn er nieuwe regels nodig om het probleem op te lossen?
            6. Wat zijn de machtsmiddelen van de overheid voor dit vraagstuk?
            7. Welke mogelijkheden hebben groepen om de overheid te beïnvloeden?

            Slide 32 - Tekstslide

            Sociaal-economische invalshoek
            Bij deze invalshoek kijk je vooral naar de belangen van mensen.
            Je kijkt naar: De maatschappelijke positie van de mensen en groepen die met het probleem te maken hebben. 

            De vragen die binnen deze invalshoek vallen zijn:
            • Wat zijn de belangen van de betrokkenen?
            • Welke belangenstellingen zijn er?
            • Wat is de maatschappelijke positie van de betrokkenen? 

            Slide 33 - Tekstslide

            Sociaal-culturele invalshoek
            De verschillen in waarden en normen van mensen en groepen spelen een belangrijke rol bij maatschappelijke problemen.
            Bijvoorbeeld: op welke manier moet de integratie van minderheden het beste gebeuren. Of, moeten we abortus illegaal maken?

            De vragen binnen deze invalshoek zijn:
            • Welke waarden en normen spelen een rol bij dit vraagstuk?
            • Spelen culturele kenmerken van de betrokken groepen een rol bij het probleem? Zo ja, welke?

            Slide 34 - Tekstslide

            Veranderings- en vergelijkende invalshoek
            Samenlevingen veranderen telkens!! Daarom moet je een maatschappelijk probleem met deze invalshoek bestuderen! 

            Normen, waarden en belangen verschillen per"
            1. Plaats (Bijvoorbeeld: dat Oosterse culturen gastvrijheid belangrijker vinden dan in NL)
            2. Tijd (Bijvoorbeeld: Het milieu en klimaatverandering zijn de afgelopen jaren heel belangrijk maar tientallen jaren geleden helemaal niet !!)
            3. Groep (Groepen mensen denken anders over bepaalde zaken.)

            Slide 35 - Tekstslide

            Veranderings- en vergelijkende invalshoek

            De vragen die gesteld moeten worden binnen deze invalshoek: 
            • Hoe keek men in het verleden tegen het probleem aan?
            • Welke sociale, culturele, politieke en sociaal-economische veranderingen hebben invloed gehad op het probleem?
            • Hoe kijkt men in andere samenlevingen tegen het probleem aan?

            Slide 36 - Tekstslide

            Slide 37 - Tekstslide