1.3 - Voornaamwoorden

Grammatica en Spelling
H1 - Woordsoorten
1.3 - Voornaamwoorden
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica en Spelling
H1 - Woordsoorten
1.3 - Voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Planning periode 4 bespreken
  • Herhaling 1.2 - Naamwoorden en lidwoorden
  • Theorie 1.3 - Voornaamwoorden
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Planning periode 4

Slide 3 - Tekstslide

Gram 1.2 - Naamwoorden en lidwoorden
  1. Zelfstandig naamwoord 
  2. Bijvoeglijk naamwoord 
  3. Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  4. Lidwoorden (bep, onb)

Ik heb een rode, houten bank. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Gram 1.3 - Voornaamwoorden
Lesdoel:

Aan het einde van deze paragraaf herken je het persoonlijk, het bezittelijk en het aanwijzend voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

1.3 - Voornaamwoorden


1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoorden
3. Aanwijzend voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

1. Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord duidt iemand of iets aan.

We moeten het verslag vandaag inleveren, maar ik heb het nog niet af.

Let dus op dat het niet altijd een lidwoord is!

Slide 8 - Tekstslide

2. Bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
Het staat vóór het bezit.

Franka heeft haar fiets voor mijn deur laten staan.

Ezelsbruggetje: Tim('s)/Tom('s)

Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijk of bezittelijk

Slide 10 - Tekstslide

DRIE VRAGEN
5 vragen over het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Tekstslide

Benoem het woord met *

Ik* ben vroeg opgestaan.
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Benoem het woord met *

Heb je* onze nieuwe hond al gezien?
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Benoem het woord met *

Heb je onze* nieuwe hond al gezien?
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Benoem het woord met *

Ik* lust die dropjes van jou niet.
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Benoem het woord met *

Ik lust die dropjes van jou* niet.
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

3. Aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar iets.

deze, die, dat, zulk(e), zo'n, dergelijke

  • de-woord: deze en die (de auto - deze auto, die auto)
  • het-woord: dit en dat (het filiaal - dit filiaal, dat filiaal)
  • meervoud: deze en die (de huizen - deze huizen, die huizen)

Slide 17 - Tekstslide

DRIE VRAGEN
3 vragen over het aanwijzend voornaamwoord

Slide 18 - Tekstslide

Benoem het aanwijzend voornaamwoord.

Ik vind deze opdracht niet moeilijk.

Slide 19 - Open vraag

Benoem het aanwijzend voornaamwoord.

Dat lieve meisje is erg vrolijk

Slide 20 - Open vraag

Benoem het aanwijzend voornaamwoord.

Iemand had mij het boek aangeraden, die student had het zelf ook gelezen.

Slide 21 - Open vraag

Checken lesdoel
Aan het einde van deze paragraaf herken je het persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord.



3 vragen om te kijken of je het lesdoel hebt behaald

Slide 22 - Tekstslide

Benoem het woord met een *.

Met dit* liedje kun je in de finale komen.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord

Slide 23 - Quizvraag

Benoem het woord met een *.

Ik geef haar* een nieuwe tas.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Benoem het woord met een *.

Waar staan jullie* schoenen?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Zelfstandig aan de slag
Open NU Nederlands

Grammatica H1 - Woordsoorten
1.3 - Voornaamwoorden
Opdracht 1, 2, 3, 4 en 5

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk
Afmaken
Grammatica H1 - Woordsoorten
1.3 - Voornaamwoorden
Opdracht 1, 2, 3, 4 en 5
Beginnen aan VLOG-opdracht

Tijdens de volgende les
2 juni 2021: Gram 1.4 - Voegwoord en voorzetsel 


Slide 27 - Tekstslide