Woordenschat

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1


Vandaag...
- woordraadstrategeieën
- synoniemen
- schooltaalwoorden



Leerdoelen:
- Ik kan de betekenis van een onbekend woord in de tekst vinden of opzoeken in een woordenboek
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1


Vandaag...
- woordraadstrategeieën
- synoniemen
- schooltaalwoorden



Leerdoelen:
- Ik kan de betekenis van een onbekend woord in de tekst vinden of opzoeken in een woordenboek

Slide 1 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
- synoniem
- voorbeeld
- omschrijving
- tegenstelling
- bekend woorddeel
- woordenboek

Slide 2 - Tekstslide

woordraadstrategie 'synoniem'
Ken je een woord niet? Zoek naar een synoniem in een tekst.
Bijvoorbeeld: exact = precies

Hoe vind je een synoniem?
- lees in dezelfde zin, lees de zin ervoor, lees de zin erna
- lees in de andere (volgende) alinea

Slide 3 - Tekstslide

Synoniem

Synoniemen: 
twee verschillende woorden die precies hetzelfde betekenen.

patat - friet

Slide 4 - Tekstslide

SYNONIEM - voorbeelden


zelfstandig - op zichzelf

chaos - puinhoop

boete - bekeuring

liegen - jokken

schrijver - auteur

Slide 5 - Tekstslide

Synoniem voor:
meteen
A
later
B
morgen
C
direct
D
volgend jaar

Slide 6 - Quizvraag

woordraadstrategie 'omschrijving'
Met een omschrijving wordt uitgelegd wat een woord betekent.

Bij het vakantiehuis van de beroemde zanger lagen paparazzi op de loer. Deze op schandalen beluste, heel opdringerige persfotografen hoopten op een bijzondere foto.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe zoek je dan een omschrijving? (1)
- Je vindt een omschrijving tussen haakjes of tussen komma’s. 




Bijvoorbeeld: Vaak verschijnt een filmeditie, een uitgave van een boek met foto’s uit een daarnaar gemaakte film, nadat een boek verfilmd is.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe zoek je dan een omschrijving? (2)
- Je vindt omschrijving in de volgende zin. 

Bijvoorbeeld: Honderden ramptoeristen bezochten het overstroomde gebied. De hulpverleners hadden veel last van al die mensen die uit nieuwsgierigheid naar de ramp kwamen kijken.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe zoek je dan een omschrijving? (3)
- Je vindt omschrijving in de vorige zin


Bijvoorbeeld: Sommige popmuzikanten krijgen veel post van bewonderaars. Meestal beantwoorden ze hun fanmail niet zelf.

Slide 10 - Tekstslide

woordraadstrategie 'voorbeeld zoeken'
Kijk in de tekst of er voorbeelden gegeven worden, 
waardoor je de betekenis kunt raden.
Voorbeelden herken je vaak aan woordjes als zoals, zo, (bij)voorbeeld, denk aan, neem nou, dubbele punt.

Ik hou van exotisch fruit, zoals ananas en mango.

Slide 11 - Tekstslide

"Sandra is gek op budosporten zoals
judo en karate."
Welke voorbeelden worden er genoemd?

Slide 12 - Open vraag

"Sandra is gek op budosporten zoals
judo en karate."
Waarvan zijn judo en karate voorbeelden?

Slide 13 - Open vraag

woordraadstrategie 'tegenstelling'
Na de volgende woorden volgt vaak een tegenstelling: maar, echter, toch, daarentegen.

 

– De oud-voetballer Arjen Robben woont nu in een riante villa, maar hij groeide op in een veel kleiner huis.
Het woord riant is een tegenstelling van klein. Riant betekent dus groot.

Slide 14 - Tekstslide

woordraadstrategie: bekend woorddeel 

Als je de betekenis van een moeilijk woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend woorddeel: het deel van een woord dat je al wél kent. 


Slide 15 - Tekstslide


- samenstellingen: woorden die bestaan uit twee woorden. 
   Als je de losse woorden kent, kun je de betekenis van de
   samenstelling vaak raden.

> aanvangstijd = aanvang + tijd

Slide 16 - Tekstslide


- Woorden met een voorvoegsel: on-, mis-, her-, inter-, wan-
> Onherkenbaar = niet te herkennen

- Woorden met een achtervoegsel: -loos, -vol, -lijks
> Ordeloos = zonder orde 

Slide 17 - Tekstslide

Woordenboek

Slide 18 - Tekstslide

Zoek de volgende woorden op : woorden.org
- gecompliceerd
- intens
- in de ban zijn van

Slide 19 - Tekstslide

Schooltaalwoorden

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen:
- Je leert de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
- Je begrijpt de betekenis van verschillende schooltaalwoorden en van moeilijke woorden.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is een synoniem?

Slide 22 - Open vraag

Synoniemen zijn...
... woorden die (ongeveer) hetzelfde betekenen.

Voorbeelden:
fiets - tweewieler
bank - sofa
toilet - plee


Slide 23 - Tekstslide

Wat is een synoniem voor standpunt?
A
mening
B
zienswijze
C
opvatting
D
standplaats

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een synoniem voor nauwkeurig?
A
slordig
B
zorgvuldig
C
juist
D
precies

Slide 25 - Quizvraag

Bij een vak als biologie moet je vaak dingen benoemen. Wat betekent "benoemen"?

Slide 26 - Open vraag

Bij vakken als aardrijkskunde en geschiedenis moet je vaak dingen beredeneren. Wat betekent "beredeneren"?

Slide 27 - Open vraag

Als bij wiskunde gevraagd wordt het antwoord aan te tonen, wat moet je dan doen?

Slide 28 - Open vraag

Weet jij wat deze schooltaalwoorden betekenen?

Slide 29 - Tekstslide

aanreiken
A
iets aangeven
B
beoordelen
C
vaststellen
D
blijvend

Slide 30 - Quizvraag

consequentie
A
doel
B
realiseren
C
gevolg
D
duidelijk worden

Slide 31 - Quizvraag

afnemen
A
iets reinigen
B
realiseren
C
beslaan
D
op zijn minst

Slide 32 - Quizvraag

definitief
A
conclusie
B
blijvend
C
uitwerking
D
voorspoedig

Slide 33 - Quizvraag

ondanks
A
Dankzij
B
gevolg
C
niet te danken aan
D
teken dat een begrip voorstelt

Slide 34 - Quizvraag

bevatten
A
begrijpen
B
geloven
C
vasthouden
D
inhouden

Slide 35 - Quizvraag

variëren
A
optreden
B
concluderen
C
verenigen
D
verschillen

Slide 36 - Quizvraag

vastleggen
A
registreren
B
bouwen
C
werkend maken
D
gebruiken

Slide 37 - Quizvraag

globaal
A
precies
B
de grootte
C
ruw geschat
D
uitwerking

Slide 38 - Quizvraag

voornaamste
A
eerste
B
voorste
C
de naam dragend
D
belangrijkste

Slide 39 - Quizvraag

noteren
A
opschrijven
B
noten lezen
C
voeren
D
bevatten

Slide 40 - Quizvraag

constateren
A
herkennen
B
conclusie trekken
C
contact opnemen
D
vaststellen

Slide 41 - Quizvraag

elders
A
ouders
B
wereldwijd
C
ergens anders
D
rustiger

Slide 42 - Quizvraag

nagaan
A
volgen
B
nadoen
C
controleren
D
later gaan

Slide 43 - Quizvraag

opheffen
A
het bestaan beëindigen van iets
B
optillen
C
overtuigen
D
om reden van

Slide 44 - Quizvraag

vrijwel
A
verklaren
B
op vrije voeten zijn
C
vrijgeven
D
bijna

Slide 45 - Quizvraag

waarderen
A
kopen
B
waarnemen
C
op prijs stellen
D
vragen waar iemand is

Slide 46 - Quizvraag

Door deze lesactiviteiten heb ik mijn woordenschat vergroot.
😒🙁😐🙂😃

Slide 47 - Poll