Redekundig ontleden

Redekundig ontleden 
  • Herhalen van het redekundig ontleden
  • Quiz over redekundig ontleden!  
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Redekundig ontleden 
  • Herhalen van het redekundig ontleden
  • Quiz over redekundig ontleden!  

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm vinden
  • Maak de zin vragend, dan komt de persoonsvorm vooraan in de zin te staan
  • Zet de zin in een andere tijd, dan verandert de persoonsvorm
  • Verander de zin van meervoud naar enkelvoud of andersom, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoordelijk gezegde vinden

  • Alle werkwoorden in de zin!  (persoonsvorm + overige werkwoorden)
  • Kijk welke woorden dit zijn en die zijn het werkwoordelijk gezegde

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp vinden 
  • Zoek eerst het werkwoordelijk gezegde
  • Stel de vraag:  wie (of wat) + werkwoordelijk gezegde ? 
  • Antwoord op de vraag is het onderwerp 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp vinden
  • Stel de vraag: wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kan ik het lijdend voorwerp vinden?
A
De zin vragend maken
B
De vraag: wie of wat + persoonsvorm?
C
De vraag: wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
D
De zin in een andere tijd zetten

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tip!
Ga telkens alle stappen af in je hoofd bij elke vraag.
  1. Zoek de persoonsvorm
  2. Zoek het onderwerp 
  3. Zoek het werkwoordelijk gezegde
  4. Zoek het lijdend voorwerp 
En stel dan de vraag die erbij hoort! 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
verdwaalde
B
toerist
C
vroeg
D
de weg

Slide 9 - Quizvraag

Vragend maken: Vroeg de verdwaalde toerist de weg...
Ben geeft het cadeautje aan de nieuwe jongen.
Wat is: het cadeautje

A
Werkwoordelijk gezegde
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Wat geeft Ben =  het cadeautje 
Wat is de persoonsvorm?
De man fietste in de avond nog door de stad.
A
de man
B
door de stad
C
fietste
D
nog

Slide 11 - Quizvraag

Fietste de man in de avond nog door de stad?
 PV vragend 
Ze verwacht een enorm lagedrukgebied.
Wat is: een enorm lagedrukgebied

A
Werkwoordelijk gezegde
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Wat verwacht ze? =  een enorm lagedrukgebied? 
De weervrouw heeft niet veel goeds voorspeld voor vandaag.
Wat is: heeft voorspeld

A
Werkwoordelijk gezegde
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Alle werkwoorden: heeft voorspeld 
Wat is het onderwerp?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 14 - Quizvraag

wie / wat zal ? =  de oud-kampioen 
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 15 - Quizvraag

Alle werkwoorden = zongen 
Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 16 - Quizvraag

Wat vroeg de verdwaalde toerist ? =  de weg 
Wat is het onderwerp?
De apen kraakten de lekkere nootjes.
A
de apen
B
de lekkere nootjes
C
kraakten

Slide 17 - Quizvraag

Wie kraakten ? =  de apen 
Wat is het lijdend voorwerp?
Heeft Milou aan jou ook een snoepje gegeven?
A
Milou
B
aan jou
C
een snoepje
D
heeft gegeven

Slide 18 - Quizvraag

Wat heeft Milou gegeven? = een snoepje 
Wat is het onderwerp?
Hun stoute kat is gevlucht naar zijn geheime plek.
A
plek
B
Hun stoute kat
C
gevlucht
D
naar zijn geheime plek

Slide 19 - Quizvraag

Wie of wat is gevlucht ? =  hun stoute kat 
Wat is het onderwerp in deze zin?
Waarom zijn zijn vrienden gisteren naar Amsterdam gegaan?

Slide 20 - Open vraag

wie zijn gisteren naar A'dam gegaan ? = zijn vrienden, onderwerp 

PV = zijn 
Wat is het lijdend voorwerp?
De uitgever had dat boek ook aan de deelnemers kunnen schenken.
A
De uitgever
B
aan de deelnemers
C
kunnen schenken
D
dat boek

Slide 21 - Quizvraag

Wat had de uitgever kunnen schenken? = dat boek 
Wat is het onderwerp?
De uitgever had dat boek ook aan de deelnemers kunnen schenken.
A
aan de deelnemers
B
De uitgever
C
kunnen schenken
D
dat boek

Slide 22 - Quizvraag

Wie had ? =   de uitgever 
Wat is het werkwoordelijk gezegde

Hebben de varkens alles opgegeten?
A
hebben
B
hebben opgegeten
C
de varkens

Slide 23 - Quizvraag

hebben en  opgegeten beide werkwoorden 
Wat is het onderwerp?
In de stad loopt Janneke.
A
in
B
de
C
Janneke
D
loopt

Slide 24 - Quizvraag

Wie loopt ? = Janneke 
Wat is het lijdend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 25 - Quizvraag

Wat doet Sophie? =  de groeten 
Wat is het lijdend voorwerp?

Nina heeft Marieke bloemen gegeven.
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 26 - Quizvraag

Wat heeft Nina gegeven? = bloemen