P3W3-4 ATVV: Vitale functies P/T/RR

P3W3-4 ATVV: Temp, pols en bloeddruk
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

P3W3-4 ATVV: Temp, pols en bloeddruk

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
  • Doelstelling
  • Terugblik vorige les
  • Casus en EWS formulier 
  • Over 2 lesweken verspreid observatie van:
    - de lichaamstemperatuur
    - de polsslag
    - de bloeddruk 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Korte terugblik vorige les
  • Wat weet je nog t.a.v. de les van ademhaling en saturatie? 
                                             
                     Doe de Quizzzzzz

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelstelling
Na de lessen en het bestuderen van het lesmateriaal in TM en het maken van de verwerkingsopdrachten kun je de pols, temperatuur, bloeddruk van de zorgvrager meten, interpreteren en actie ondernemen bij afwijkende waarden.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke acties zet je in nu Mw. de Vries niet uit bed wilt?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vitale functies kun je meten?

Slide 11 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat denk je dat er met mw de Vries aan de hand is?

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zegt de C bij de ABCDE methode?
A
De circulatie van de ademhaling.
B
De circulatie van je bloed.
C
De circulatie van
D
De hersenactiviteit.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Week 3 Pols en Temperatuur
Bronnen:
- Thieme Meulenhoff PBZ module 8 Vitale functies en slaap-waakritme;  hoofdstukken:
  • bloedsomloop, hartslag en bloeddruk
  • observatie van de lichaamstemperatuur
- YouTube

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom meten we de pols?

Slide 22 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Meten van de pols
Zegt iets over de pompfunctie van het hart






Bij de polsslag kun je de volgende 4 kwaliteiten observeren:
- De frequentie van de pols: wat is het aantal slagen per minuut?
- De regelmaat van de pols: is de pols regelmatig of niet?
- De gelijkmatigheid van de pols: zijn de polsslagen gelijk gevuld?
- De kracht van de pols: is de pols al of niet heftig?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
Zoek op in 2 tallen: 
Wat is de gemiddelde hartslag per leventijdsfase?
Wat betekent tachycardie?
Wat betekent bradycardie?
Hoelang meet je de pols als die regelmatig (regulair) is?
Hoelang meet je de pols als die onregelmatig (irregulair) is?

Slide 24 - Tekstslide

De gemiddelde hartslag per minuut (frequentie) per leeftijdsfase:
pasgeborenen: 120
Vanaf 3 jaar: 100
Volwassene: 60 - 100
ouderen: 60
Tachycardie: Een frequentie van meer dan 100 slagen per minuut
Bradycardie: Bij een frequentie van minder dan 50 slagen per minuut
Tel de pols:
¼ min bij regelmatige pols
1 min bij onregelmatige pols

Plaatsen om de hartslag te bepalen

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Gelijkmatigheid van de pols
Inequale pols: het hart zal niet elke keer evenveel bloed uitpompen en voelen de verschillende hartslagen bij de pols dus verschillend aan.


Equale pols: vulling van de pols is elke keer gelijk

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Website zorgkrant

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom meten we de temperatuur?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lichaamstemperatuur  bewaken
Een vitale functie van het lichaam is het constant houden van de lichaamstemperatuur.

Om deze functie te bewaken, leer je wat de temperatuur van de belangrijkste delen van het lichaam (kerntemperatuur) is en wat de normale waarden en de afwijkende waarden van de lichaamstemperatuur zijn.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2
Zoek in 2-tallen op wat een normale lichaamstemperatuur is bij: 

  • oudere zorgvragers 
  • volwassenen 
  • pasgeborenen


Slide 31 - Tekstslide

oudere zorgvragers tussen 36,0 °C en 37,5°C;
volwassenen tussen 36,5 °C en 37,5 °C;
pasgeborenen tussen 35,5 °C en 37,5 °C.

Wat wordt bedoeld met kerntemperatuur?
A
De temperatuur midden in het menselijke lichaam
B
De temperatuur van je hart
C
De temperatuur die minimaal aanwezig moet zijn
D
De temperatuur van je hersenen

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meting lichaamstemperatuur
  • rectale meting: meten  in de anus;
  • orale meting: meten onder de     tong;
  • axillaire meting: meten onder de   oksel;
  • tympanische of aurale meting:   meten in het oor..

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Temperatuur
Eén ding klopt in dit filmpje. Wie kan zo vertellen wat?

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3
Werk in sub groepjes uit:
  • wat de afwijkende waarden voor lichaamstemperatuur zijn;
  • wat de redenen ervan kunnen zijn;
  • welke fasen er bij temperatuurstijging zijn; 
  • wat doe je bij afwijkende waarden?

Slide 36 - Tekstslide

De waarden zijn afwijkend bij:
Een temperatuur van 37,5 °C tot 38 °C (verhoging).
Een temperatuur tussen 38 °C en 41 °C (koorts).
Een temperatuur hoger dan 41 °C (hyperthermie). Veel processen in het lichaam werken dan niet goed meer, waardoor een levensbedreigende situatie kan ontstaan;
Een temperatuur lager dan 35 °C (onderkoeling). Een dergelijke lage temperatuur kan voorkomen bij onderkoeling bij alcoholisten, bij verwarde zorgvragers, bij oudere zorgvragers, bij pasgeborenen en door verdrinking en bevriezing.

Door:
Omgevingsfactoren
Menstruatiecyclus
Tijdstip van de dag
Huidoppervlakte
Lichaamsactiviteit

Kinderen: naarmate ze kleiner zijn, relatief groter huidoppervlakte. Hoe kleiner hoe sneller ze afkoelen.
De lichaamstemperatuur kan door verschillende oorzaken toenemen:
•Het lichaam is niet in staat alle geproduceerde warmte kwijt te raken (bij mensen die sporten op een klamme dag; bij actieve, dik geklede kinderen; en bij mensen die onder veel dekens slapen).
•Door ziekte loopt de temperatuur gemakkelijk op. Geringe activiteit en emoties leiden al tot een temperatuurstijging. Dit komt vaak voor in de herstelfase van infectieziekten. De temperatuurwisseling is dan meer dan 1 °C.
•Het temperatuurregulatiecentrum (in hypothalamus in de hersenen) is hoger afgesteld. Dit gebeurt door stoffen die bij een ontstekingsproces door de witte bloedcellen worden aangemaakt. Ook grote hoeveelheden bloedafbraakproducten of stoffen uit gezwellen kunnen het temperatuurregulatiecentrum in de hersenen beïnvloeden. Verder kan de temperatuur stijgen na een hersenbloeding, een hersenschudding of door sommige medicijnen.

Fase 1: in deze fase wordt de huid bleek en droog en ontstaat er soms kippenvel. De zorgvrager klaagt over kou en voelt zich ziek.

Fase 2: het lichaam heeft de ‘gewenste’, hoge temperatuur bereikt. De huid is dan tijdelijk rood en droog. De zorgvrager voelt erg warm aan en moet zijn warmte kwijt.

Fase 3: als de zorgvrager aan de beterende hand is, zal in deze fase de temperatuur gaan dalen. Het lichaam moet dan veel extra warmte kwijtraken

Opdracht 4
Ga naar Thieme Meulenhoff en maak de verwerkingsopdrachten en stellingen behorende bij module 8:
  • observatie van de lichaamstemperatuur
  • bloedsomloop, hartslag en bloeddruk: vragen 2 t/m 7 

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Maak, indien niet af, de opdrachten van deze week af.
Lees voor de volgende les door in Thieme Meulenhoff PBZ module 8 Vitale functies en slaap-waakritme het hoofdstuk over de bloeddruk.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Week 4 Bloeddruk meten
Bronnen
- Thieme Meulenhoff PBZ module 8 Vitale functies en slaap-waakritme; hoofdstuk bloedsomloop, hartslag en bloeddruk
- YouTube

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorkennis activeren
  • Juist = staan / onjuist = blijven zitten
  • De linkerboezem ontvangt zijn bloed uit de longslagader
  • Slagaders vervoeren zuurstofrijk bloed
  • In de slagaders is de druk hoger dan in de aders
  • De druk in de aorta is hoger dan in de andere slagaders
  • In de slagaders zitten kleppen
  • Als je de bloeddruk meet, meet je de elasticiteit van de aders
  • Een hoge bloeddruk kan worden veroorzaakt door roken
  • Voor volwassenen is een bloeddruk van 100/60 normaal

Slide 40 - Tekstslide

De bloeddruk is de druk die op het bloed in de bloedvaten staat. De bloeddruk wordt onder meer veroorzaakt door de slagkracht van het hart, de totale hoeveelheid bloed in het lichaam en de elasticiteit van de bloedvaten.

Een normale onderdruk ligt tussen de 60 mmHg en 90 mmHg en een normale bovendruk ligt tussen de 120 mmHg en 140 mmHg.

Slide 41 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Waarom bewaken we de circulatie?

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bewaken we de circulatie?

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is bloeddruk?

Slide 44 - Woordweb

De bloeddruk (tensie) is de druk die in de slagaders heerst, in het bijzonder in de slagader van de bovenarm.
Waarom meet je de bloeddruk?

Slide 45 - Woordweb

Het geeft informatie over de gezondheidstoestand van de zorgvrager en over het functioneren en de toestand van het hart- vaatstelsel.

Slide 46 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bloeddruk=tensie=RR
  • mm HG= mm kwikdruk, vroeger werd er kwik in de bloeddrukmeters gebruikt. De hoogte van de opgestuwde kwik werd gemeten. 
  • RR staat voor Riva Rocci, de uitvinder van deze bloeddrukmeter

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloeddrukwaarden
Twee waarden:
  • Bovendruk (systolische druk)
  • Onderdruk (diastolische druk)

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
Werk in 2-tallen onderstaande vragen uit:
  • Wat is de gemiddelde bloeddruk (RR) bij:
        - oudere zorgvragers (80+)
        - volwassenen
        - kinderen  
        - baby’s
  • Wat gebeurt er in de systolische en diastolyse fase?
  • Wat zijn indicaties om de RR te meten?
  • Waar moet je op letten bij het meten van de RR 


Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypotensie = lage bloeddruk

Afhankelijk van de klachten van een cliënt spreken we over een hypotensie

  • Duizeligheid
  • Zweten/klam aanvoelen
  • Bleekheid
  • Verminderd bewustzijn
  • Gapen
  • Verwardheid
  • Misselijkheid
Hypertensie = hoge bloeddruk  Volwassenen
Een bovendruk > dan 140 en een onderdruk > dan 90

Slide 50 - Tekstslide

Er is sprake van een lage bloeddruk als de bloeddruk zo laag is dat het lichaam niet in staat is om normaal te functioneren (als er klachten optreden zoals duizeligheid, flauwvallen of een licht gevoel in het hoofd). Deze waarde kan voor iedereen verschillend zijn.
Hoge bloeddruk (hypertensie) komt veel voor, namelijk bij 5 tot 10% van de bevolking. Een bovendruk bij ouderen (80+) van meer dan 160 mmHg is in principe altijd te hoog.
De bloeddruk kan ook te laag zijn (hypotensie). Het meten van de bloeddruk is van belang bij een zorgvrager bij wie bloedingsgevaar bestaat. Een daling van de bloeddruk wijst dan op een dreigende shock. Dan krijgen minder belangrijke organen minder bloed, waardoor de huid bleek en klam wordt en de zorgvrager zich slap voelt. De pols is in zo’n geval te snel. Sommige mensen hebben altijd een lage bloeddruk. Dat is dan geen teken van ziekte.
Meestal is zowel de bovendruk als de onderdruk verhoogd. Maar het komt ook voor dat alleen de bovendruk is verhoogd. De bovendruk is bij het bepalen van het risico op hart- en vaatziekten het belangrijkst.

Opdracht 2
Zoek in 2-tallen op wat de mogelijke oorzaken van een hypo- of hypertensie zijn.

Slide 51 - Tekstslide

Te lage druk in de slagaders. Dit kan komen door:
Bloedverlies
Vochtverlies
Infecties:(maagdarminfecties met spugen en diarree).
Zwangerschap (lage bloeddruk is dan een normaal verschijnsel).
Medicijngebruik (bijvoorbeeld bij plaspillen).
Orthostatische hypotensie: duizeligheid en/of flauwvallen als u snel opstaat.
Overige oorzaken worden in leerjaar 2 behandeld.

Te hoge druk in de slagaders. Dit kan komen door:
Teveel zoutgebruik, er blijft dan teveel in de bloedvaten en zout houdt het vocht vast.
Vernauwing van een slagader, wat voor verhoogde druk zorgt.
Nierproblemen, waardoor het onvoldoende zouten worden uitgescheiden.
Medicijnen, o.a. pilgebruik, kunnen mensen hogere bloeddruk van krijgen.
Overige oorzaken worden in leerjaar 2 behandeld.

Opdracht 3
Ga naar Thieme Meulenhoff en maak de verwerkingsopdrachten en stellingen behorende bij module 8:
bloedsomloop, hartslag en bloeddruk: vragen 8 t/m 10  en de stellingen van dit hoofdstuk.

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Maak, indien niet af, de opdrachten van deze week af.
Lees voor de volgende les het document wat je van de docent krijgt over het meten van het bewustzijn van een zorgvrager door. 

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatie van week 3 en 4
  • Doel behaald?
     Je kunt de pols, temperatuur, bloeddruk van de zorgvrager     meten, interpreteren en actie ondernemen bij afwijkende         waarden.
  • Tips en tops


Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies