De grote taalverwerving quiz

De grote taalverwervingsquiz
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Leren-lerenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De grote taalverwervingsquiz

Slide 1 - Tekstslide

Waarom is mama het eerste woordje van baby's?
A
Omdat baby's dichtbij hun moeder zijn
B
Omdat baby's brabbelen
C
Omdat moeders voortdurend mama zeggen en baby's dit nadoen
D
Omdat dit een klank is die baby's maken als ze hun mond open en dicht doet en geluid maken.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een verschil tussen mensen - en dierencommunicatie?
A
Mensen gebruiken grammatica in plaats van gebaren
B
Dieren communiceren zonder taal, mensen gebruiken taal
C
Mensen kunnen communiceren over de toekomst
D
Dieren doen dansjes om te communiceren

Slide 3 - Quizvraag

De Indo-europese taalfamilie bevat de volgende talen:
A
Spaans, Bengali, Perzisch, Engels
B
Engels, Zulu, Keltisch, Hindi,
C
Xhosa, Duits, Frans, Fins
D
Hongaars, Engels, Spaans, Bengali

Slide 4 - Quizvraag

Op welke Europese taal lijkt Fries het meest? (gebruik een hoofdletter, geen punt, geen lidwoord)

Slide 5 - Open vraag

Tot welke talenfamilie behoort Roemeens?
A
Romaanse tak
B
Slavische tak
C
Germaanse tak
D
Anglo-Friese tak

Slide 6 - Quizvraag

Hoe komt het dat het Indo -Europees de grootste taalfamilie is?
A
Iedereen stamt af van dezelfde prehistorische mensen
B
Europeanen hebben veel koloniën gehad en zo de taal verspreid
C
De steppe-nomaden hadden de beschikking over paarden, waarmee ze verder de wereld introkken
D
De steppe-nomaden waren een oorlogszuchtig volk, dat andere volkeren veroverde.

Slide 7 - Quizvraag

Tot welke tak van de Ind-Europese boom behoren de talen Duits en Engels?
A
anglo-fries
B
slavisch
C
germaans
D
hoog-germaans

Slide 8 - Quizvraag

Wat heeft de slag bij Hastings te maken met leenwoorden?
A
William the Conqueror heeft de slag bij Hastings gewonnen, waardoor het Frans veel Engelse leenwoorden heeft
B
Willem de Veroveraar won de slag bij Hastings waardoor veel Franse woorden in het Engels zijn ingeburgerd

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn taaluniversalia?
A
Een universum van talen
B
Gekke dingen die te maken hebben met taal
C
Dingen die bij alle talen ter wereld verschillen
D
Dingen die in alle talen ter wereld hetzefde zijn

Slide 10 - Quizvraag

Bouba en Kiki zijn
A
Klanken die bijna iedereen aan dezelfde vormen verbindt
B
De meest voorkomende namen voor knuffels
C
De Franse namen voor hond en kat

Slide 11 - Quizvraag

Visualiseren, associëren, voorkennis activeren, herhalen en meerdere zintuigen gebruiken, doe je om
A
beter te leren onthouden
B
je veters te strikken
C
trainen van je spieren
D
ezelsbruggetjes te verzinnen

Slide 12 - Quizvraag

Nasynchronisatie gebeurt vaak in Oostenrijk en Duitsland. Hebben deze landen een goed niveau Engels?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Waarom kiezen kleinere landen vaak voor ondertiteling in plaats van nasynchronisatie?
A
Kleinere landen zijn beter in Engels.
B
Nasynchronisatie is duurder dan ondertitelen en loont minder voor kleinere landen
C
Kleinere landen hechten niet veel aan hun eigen taal.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een polyglot?
A
Iemand die tenminste 2 talen beheerst.
B
Een speciale kunsthars om mee te lijmen.
C
Iemand die 4 of meer talen beheerst.
D
Kunstgras voor voetbalvelden

Slide 15 - Quizvraag

Esperanto is een verzonnen taal. Waarom is deze taal gecreëerd?
A
Het was een hobby van de uitvinder Zamenhof
B
Om je te helpen bij het leren van andere talen
C
Zodat iedereen gelijkwaardig kan communiceren

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel mensen ter wereld beheersen Esperanto?
A
200 mln
B
50 mln
C
800.000
D
2 mln

Slide 17 - Quizvraag

VROEMMM is een
A
klanknabootsing
B
zuivere onomatopee
C
afgeleide onomatopee

Slide 18 - Quizvraag

In het Frans zegt het kuiken:
A
piep
B
pio
C
piou
D
cluck

Slide 19 - Quizvraag

In het Duits zegt de hond
A
wauwau
B
wouf
C
ouaf
D
guau guau

Slide 20 - Quizvraag

I
In het Spaans zegt een haan
A
kikeriki
B
cocorico
C
kukelekuu
D
cocoroco

Slide 21 - Quizvraag

Een suffix verandert de betekenis van een woord
A
niet
B
wel

Slide 22 - Quizvraag

Het voorvoegsel re- betekent
A
opnieuw, daarnaast
B
opnieuw, terug
C
terug, daarnaast

Slide 23 - Quizvraag

Welk voorvoegsel komt niet uit het Latijn of Grieks?
A
im-
B
multi-
C
mono-
D
ont-

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide