Taalverzorging trede 12- ow-lv-mv

In deze les
Het onderwerp
Herhaling pv t/m o
Uitleg lijdend voorwerp
Uitleg meewerkend voorwerp
Oefenen
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

In deze les
Het onderwerp
Herhaling pv t/m o
Uitleg lijdend voorwerp
Uitleg meewerkend voorwerp
Oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Waar werk je naar toe?

- je weet hoe je het onderwerp moet vinden

-je weet hoe je het lijdend voorwerp moet vinden

-je herkent het lijdend voorwerp in een zin

-je weet hoe je het meewerkend voorwerp moet vinden

-je herkent het meewerkend voorwerp in een zin

-je kunt zinnen ontleden: pv t/m mv






Slide 2 - Tekstslide

Stap 4: het onderwerp (ow)
Het onderwerp zegt wie of wat de handeling uitvoert. 
Tussen de PV en het OW bestaat een nauwe band:
• OW en PV zijn allebei enkelvoud of meervoud.
• In veel zinnen staan het OW en de PV naast elkaar.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp?
Doe de onderwerpproef: Verander de PV van getal (van enkelvoud naar meervoud of andersom). Het zinsdeel dat dan moet veranderen om een correcte zin te krijgen, is het onderwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp?
Stel de vraag: wie/wat + WG? 
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.  
Het onderwerp is meestal een persoon (wie), soms een ding/gebeurtenis (wat).



Slide 5 - Tekstslide

LET OP-jes!
  • In zinnen met een gebiedende wijs staat geen onderwerp!
Ga weg! Ruim je kamer op! Doe je boek open.

  • Het onderwerp begint nooit met een voorzetsel!!!

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het ow in de zin:
Vorig seizoen heb ik een paar voetbalschoenen versleten.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het ow in de zin:
Zwartbuikhamsters komen in Frankrijk niet meer voor.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het ow in de zin:
De winnaar van de Postcode Loterij kocht direct een Ferrari.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het ow in de zin:
De treinreizigers strandden op het station in Breda.

Slide 10 - Open vraag

Wat weet je nog?
Vorige week heb je uitleg gekregen over de pv, zinsdelen, het wg en het o. Eens kijken wat er is blijven hangen! 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? We gaan vandaag een boompje planten
A
Gaan
B
Vandaag
C
Gaan planten
D
planten

Slide 12 - Quizvraag

De bouwvakker gaat vandaag een nieuw huis bouwen.
Noteer het werkwoordelijk gezegde.

Slide 13 - Open vraag

Gisteren heeft de nieuwe, knappe buurjongen mij begroet. Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
A
4
B
6
C
5
D
7

Slide 14 - Quizvraag


Bij welke optie is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


De winkelbediende zocht bruine schoenen voor de klant.
A
De winkelbediende | zocht | bruine schoenen | voor de klant.
B
De winkelbediende zocht | bruine schoenen | voor de klant.
C
De winkelbediende | zocht | bruine | schoenen | voor de klant.
D
De winkelbediende | zocht | bruine schoenen voor de klant.

Slide 15 - Quizvraag

Gisteren heeft de nieuwe, knappe buurjongen mij begroet.
Wat is het onderwerp van de zin?

Slide 16 - Open vraag

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 17 - Quizvraag

Stappenplan ontleden
  1. vind de pv
  2. verdeel de zin in zinsdelen
  3. vind het werkwoordelijk gezegde
  4. vind het onderwerp 

Slide 18 - Tekstslide

Nieuwe zinsdelen
5. zoek het lijdend voorwerp
6.zoek het meewerkend voorwerp

Slide 19 - Tekstslide

het lijdend voorwerp (lv)
Hoe vind je het LV?
Stel de vraag: Wie/wat + WG+O?
Het antwoord op deze vraag is het lijdend voorwerp.


Slide 20 - Tekstslide

het lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp tref je (vaak) aan bij werkwoorden waar je iets of iemand voor kunt zetten: iets zien, iets maken, iemand ontmoeten, etc. 

Slide 21 - Tekstslide

het lijdend voorwerp (lv)
LET OP:
Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp geeft nooit een hoeveelheid aan (een gewicht, een afstand, een getal, een bedrag, etc..)

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeldzin
Ik heb gisteren een mooi boek gelezen.
1. pv: heb 
2. zinsdelen: ik/heb/gisteren/een mooi boek/gelezen
3. wg: heb gelezen

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeldzin
Ik heb gisteren een mooi boek gelezen.
4. o: ik
5. lv: wie/wat +wg + o?
Wie/wat heb ik gelezen? Een mooi boek= lv

Slide 24 - Tekstslide

De jongen gooit de bal omhoog.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De jongen
B
gooit
C
de bal
D
omhoog

Slide 25 - Quizvraag

Mijn moeder bakt vanavond koekjes.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
vanavond koekjes
B
koekjes
C
mijn moeder bakt
D
bakt koekjes

Slide 26 - Quizvraag

De klant komt zijn gemaakte fiets ophalen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De klant
B
zijn gemaakte fiets
C
zijn fiets
D
komt ophalen

Slide 27 - Quizvraag

De manager heeft zijn jas uitgedaan.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
heeft zijn jas
B
heeft uitgedaan
C
zijn jas
D
De manager

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de zin? Ik ga Alberto mijn oude fiets verkopen.
A
Alberto
B
Ik
C
mijn oude fiets
D
ga verkopen

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 30 - Quizvraag

meewerkend voorwerp (mv)
Staat niet in elke zin!
Staat vaak in zinnen waarin ook een lv staat
Staat in zinnen waarin iets van de een naar de ander gaat

Slide 31 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).


Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.

Slide 32 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp(mv)
Het meewerkend voorwerp kan niet zonder lijdend voorwerp!
Om het mv te vinden, stel je deze vraag:
Aan wie of voor wie + gez + ow + lv?

Slide 33 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mv)
Een zinsdeel is meewerkend voorwerp als:
- Het zinsdeel begint met aan of voor en je aan of voor kunt weglaten.
- Het zinsdeel niet begint met aan of voor, maar je aan of voor ervoor kunt zetten.

Slide 34 - Tekstslide

voorbeeld 1
Ik geef mijn neefje een autootje voor zijn verjaardag.
  1. pv = geef
  2. zinsdelen = ik / geef /  mijn neefje / een autootje /  voor zijn verjaardag
  3. wg = geef
  4. ow = ik
  5. lv = een autootje
  6. mv = mijn neefje

Slide 35 - Tekstslide

voorbeeld 2
Cas schenkt voor mij een kopje koffie in.
  1. pv = schenkt
  2. zinsdelen = Cas / schenkt / voor mij /  een kopje koffie / in
  3. wg = schenkt ... in
  4. ow = Cas
  5. lv = een kopje koffie
  6. mv = voor mij

Slide 36 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 38 - Quizvraag

Zoek het meewerkend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag

Slide 39 - Quizvraag

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 40 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Ik heb een cadeau gekocht voor mijn broertje.
A
ik
B
een cadeau
C
voor mijn broertje
D
heb

Slide 41 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
De bakker geeft het brood aan mijn moeder.
A
de bakker
B
het brood
C
aan mijn moeder
D
moeder

Slide 42 - Quizvraag

Wat kun je doen?
In Teams staat een oefening ontleden-1. 
Je kunt de zinnen nu verder ontleden t/m meewerkend voorwerp. Woensdag wordt de laatste stap behandeld:
Stap 7: de bijwoordelijke bepaling.
Veel succes! 

Slide 43 - Tekstslide