22-23 Oefentoets voedingsleer 2

Oefentoets voedingsleer 2
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
VoedingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets voedingsleer 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1a. Vocht heeft vier belangrijke functies in ons lichaam. Welke zijn dit?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1b. De vochtbalans in ons lichaam is erg belangrijk. Leg de vochtbalans uit.

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1c. In welke situaties heb je meer vocht nodig? Noem er drie.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2a. Welke van de volgende vetten zijn ongezond en komen voor in de volgende producten?
A
Onverzadigde vetten, komen vooral voor in vlees, kaas en eieren
B
Verzadigde vetten, komen vooral voor in vis, peulvruchten en noten
C
Onverzadigde vetten, komen vooral voor in vis, peulvruchten en noten
D
Verzadigde vetten, komen vooral voor in dierlijke producten

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

LDL-cholesterol
HDL-cholesterol
'Slechte' cholesterol
Voornamelijk in plantaardige producten
Voornamelijk in dierlijke producten
Gaat zich vastzetten aan de binnenkant van de vaten
Zorgt ervoor dat het cholesterol via de lever het lichaam verlaat
'Goede' cholesterol

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

3a. Leg uit waarom het verstandig is dat we verschillende eiwitsoorten eten.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent de term biologische waarde?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

3c. Welk nadeel brengt een hoge consumptie van dierlijke eiwitten met zich mee?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

4a. Wat wordt er bedoeld met langzame koolhydraten?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

4b. Leg uit wat een glykemische index (GI) betekent.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

4c. Welke stelling is juist?
A
Snelle koolhydraten hebben een lage GI
B
Snelle koolhydraten hebben een hoge GI
C
Langzame koolhydraten hebben een hoge GI
D
Langzame koolhydraten hebben een lage GI

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4d. Leg uit hoe de bloedsuikerspiegel wordt geregeld.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

4e. Welke stelling is juist?
A
Bij een hoge bloedsuikerspiegel wordt glycagon aangemaakt
B
Bij een hoge bloedsuikerspiegel wordt glycogeen aangemaakt
C
Bij een lage bloedsuikerspiegel wordt insuline aangemaakt
D
Bij een hoge bloedsuikerspiegel wordt insuline aangemaakt

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5a. Benoem het VERSCHIL tussen vitamines en mineralen.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

5b. Welke vitamines zijn wateroplosbaar?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

5c. IJzer is een belangrijk mineraal om voldoende binnen te krijgen. Wat zijn de gevolgen van een ijzertekort?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de taak van de dikke darm?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van de vele kleine plooien in de dunne darm?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De dunne darm

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor worden de bacteriën in de maag gedood?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn enzymen?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Enzymen
  • Eiwitten
  • Katalysator
  • Reactiespecifiek
  • Afhankelijk van verschillende factoren (temperatuur, pH)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van de alvleesklier?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Alvleesklier
  • Pancreassap producerende cellen (enzymen)
  • Eilandjes van Langerhans (hormonen)
             Productie glucagon en                 insuline

Slide 26 - Tekstslide

De alvleesklier is een langgerekte, trosvormige klier. De medische naam voor alvleesklier is pancreas. De alvleesklier speelt onder andere een belangrijke rol bij de spijsvertering. Bij volwassen mensen is de alvleesklier ongeveer 12 tot 15 centimeter lang en 1 tot 3 centimeter dik. De alvleesklier ligt achterin de bovenbuik: de kop ligt in de bocht van de twaalfvingerige darm, terwijl de staart achter de maag langs schuin omhoog naar links gaat.
De alvleesklier heeft twee verschillende functies:
De endocriene functie, die een belangrijke rol speelt bij de suikerstofwisseling en het regelen van de bloedsuikerspiegel.
De exocriene functie, die een belangrijke rol speelt bij de spijsvertering.

In de alvleesklier zitten ook kleine klieren die onder andere het hormoon insuline produceren. Deze kliertjes heten de ‘Eilandjes van Langerhans’. Naast insuline produceren ze ook glucagon. De werking van glucagon is precies tegengesteld aan de werking van insuline.
De hormonen insuline en glucagon spelen een essentiële rol bij de suikerstofwisseling in ons lichaam. Zij zorgen ervoor dat het bloedsuikergehalte in evenwicht blijft. De alvleesklier reageert op de hoeveelheid suiker in het bloed. Als het suikergehalte, bijvoorbeeld na een maaltijd, stijgt dan maakt de alvleesklier meer insuline aan. Insuline stimuleert de lever en de spieren in ons lichaam om meer suiker (glucose) uit het bloed op te nemen. De lever en de spieren slaan glucose vervolgens op in de vorm van glycogeen. De suikerspiegel raakt daardoor weer in evenwicht.
Als de suikerspiegel te laag is, produceert de alvleesklier glucagon. Glucagon zorgt ervoor dat het opgeslagen glycogeen in spiercellen en levercellen, weer omgezet
Wat is de functie van de galblaas?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Galblaas
  •  galvloeistof (gal)
  •  lever  -->galwegen--> galblaas 
  • indikken galvloeistof
  • Vetdeeltjes in de maag en dunne darm, een seintje naar de galblaas, deze zal dan samentrekken 
  • Opslagorgaan

Slide 28 - Tekstslide

Vanuit de galblaas wordt de galvloeistof richting dunne darm getransporteerd. In de dunne darm speelt de galvloeistof een belangrijke rol bij de vetvertering.

De galblaas is een opslag orgaan voor gal. deze krijgt een seintje van de duodenum wanneer er vet aanwezig. hierdoor trekt de galblaas samen waardoor het gal uit de galblaas geperst wordt en in de duodenum terecht komt
Spijsverteringskanaal
Neem de opdrachten over het spijsverteringskanaal die jullie hebben ontvangen goed door, voor een goede voorbereiding van de toets!

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies