H4 Voegwoord + H4 Enkelvoudige & samengestelde zinnen

Grammatica WS: H4 Voegwoord
Grammatica ZD: H4 enkelvoudige en samengestelde zinnen. 




Aan het einde van de les kan je nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken. 

Aan het einde van de les kan je hoofd- en bijzinnen herkennen in samengestelde zinnen. 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica WS: H4 Voegwoord
Grammatica ZD: H4 enkelvoudige en samengestelde zinnen. 




Aan het einde van de les kan je nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken. 

Aan het einde van de les kan je hoofd- en bijzinnen herkennen in samengestelde zinnen. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica WS: H4 Voegwoord

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Voegwoorden verbinden twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. 

Je hebt twee soorten: 
1. Nevenschikkende voegwoorden (ns.vgw) zijn: dus, en, maar, of en want. 
2. Onderschikkende voegwoorden (os.vgw) zijn: aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, opdat, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nevenschikkende voegwoorden: 
Verbinden: 
- twee woorden; Nick en Simon, tulpen of rozen. 
- twee woordgroepen; geen kopje koffie maar een kopje thee
- twee hoofdzinnen; Job trekt een pak aan, want hij gaat naar een bruiloft. 
- twee bijzinnen; Elianne rekent erop dat jij haar helpt met schilderen en dat ik haar help verhuizen.  

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderschikkende voegwoorden: 
Verbindt: 
- een hoofdzin met een bijzin; Weet Max al of hij de poster van LeBron James gaat kopen? 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica ZD: H4 enkelvoudige en samengestelde zinnen. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige en samengestelde zinnen: 
- Enkelvoudige zinnen: zinnen met één persoonsvorm. 
- Samengestelde zinnen: zinnen met meer dan één persoonsvorm. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin of bijzin? 
Hoofdzin: 
Bijzin: 
- Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar; er passen (bijna nooit) andere zinsdelen tussen. 
- De persoonsvorm staat voor in de zin op de eerste of tweede plaats. 
- Tussen onderwerp en persoonsvorm kunnen wel andere zinsdelen staan (bijv. het woordje 'niet') 
- Persoonsvorm staat vaak achter in de bijzin. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinnen kunnen op twee manieren samengesteld zijn: 
1. Nevenschikkend: zin bestaat uit minstens twee hoofdzinnen of uit twee bijzinnen. 
2. Onderschikkend: zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin daarin. De bijzin kan vooraan staan of achteraan. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functie hoofd- en bijzin: 
- Hoofdzinnen, het woord zegt het al, bevat de hoofdzaak van een zin. 
- Bijzinnen bevatten dus bijzaken (extra info of uitleg). 

In een samengestelde zin moet je minimaal één hoofdzin hebben. Je kunt dus geen samengestelde zin maken van alleen maar bijzinnen. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Ik ben moe en ik heb geen zin om te gaan trainen.'
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 13 - Quizvraag

Verander tijd: 'Ik was moe en had geen zin om te gaan trainen'.

'Ben' en 'heb' veranderen, dus 2 persoonsvormen, dus samengestelde zin. 

Merk op dat in allebei de zinnen het onderwerp naast de persoonsvorm staat. Het zijn dus allebei hoofdzinnen. 
Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Petra wil graag met haar moeder tennissen'
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 15 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn pianoles kan afzeggen.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 16 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
a en b zijn beide HZ
B
a is HZ, b is BZ
C
a is BZ, b is HZ
D
a en b zijn beide BZ

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] want
2b [ik was een uur te laat thuis.]
A
a en b zijn beide HZ
B
a en b zijn beide BZ
C
a is HZ, b is BZ
D
a is BZ, b is HZ

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maken 
H4 Voegwoorden: opdracht 1, 2, 4 en 5. 
H4 Enkelvoudige en samengestelde zinnen: opdracht 1, 2, 3.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht aan het begin v/d les: 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken huiswerk

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies