regelmatige werkwoorden alle vormen

Werkwoorden
Regelmatige werkwoorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
Regelmatige werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Doel

Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn

Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en

Slide 3 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 

Slide 4 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 5 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen, stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en


Slide 6 - Tekstslide

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 7 - Quizvraag

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 8 - Quizvraag

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 9 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 10 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 11 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 12 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 13 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 14 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 15 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (trinken) ein Wasser, das mir schmeckt
A
trinkst
B
trinkt
C
trinke
D
trinken

Slide 16 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden: 
stam met - d  of -t
werkwoord: antworten, stam:antwort-
ich                 antworte
du                  antwortest
er/sie es     antwortet
wir                 antworten
ihr                 antwortet
sie                antworten
Sie                antworten


Slide 17 - Tekstslide

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Er(retten) das Kind
A
rette
B
rettet
C
rette
D
retten

Slide 18 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Das Flugzeug(landen) zu spät
A
land
B
landt
C
landen
D
landet

Slide 19 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Das Kind (melden) sich nicht.
A
meldet
B
melden
C
meldt
D
melde

Slide 20 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Warum (antworten) du nicht.
A
antwortst
B
antwortest
C
antwortet
D
antworten

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Regelmatige werkwoorden: 
stam met - ss -s -ß -z
werkwoord: antworten, stam:antwort-
ich                  heiße
du                   heißt
er/sie es       heißt
wir                   heißen
ihr                   heißt
sie                  heißen
Sie                  heißen


Slide 23 - Tekstslide

Du [zerreißen] das Papier in zwei Teile.
A
zerreißst
B
zerreiße
C
zerreißest
D
zerreißt

Slide 24 - Quizvraag

Wann [putzen] du die Fenster?

Slide 25 - Open vraag

In der Schule [lesen] ich ein Buch.

Slide 26 - Open vraag

Mein neues Handy [passen] nicht in meine kleine Handtasche.

Slide 27 - Open vraag

Meine Mutter [gießen] die Blumen.

Slide 28 - Open vraag