RBEM §3.1 & 3.2 - Organismen in hun omgeving

Startopdracht
Open je boek
Maak de volgende opdrachten:
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Startopdracht
Open je boek
Maak de volgende opdrachten:

Slide 1 - Tekstslide

Les 1: voor de pauze

[15 min] Klassikaal - lesstof bespreken

[20 min] Zelfstandig werken aan de weektaak.

[5 min] quiz met wisbordjes over §3.1
Les 2: na de pauze

[20 min] Zelfstandig werken aan de weektaak

[10 min] Inzetten practicum verdamping bij planten

[10 min] quiz met wisbordjes over §3.2: wat weet je al?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

§3.1 - Organismen in hun omgeving


1. Je kunt uitleggen welke factoren invloed hebben op organismen (biotische factoren en abiotische factoren)

2. Je kunt uitleggen hoe planten zijn aangepast aan hun ecosysteem.

3. Je kunt uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan kou en hitte. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video


Open blz. 135 van je boek opdr. 5
Leerdoel: je kunt beschrijven welke biotische en abiotische factoren invloed hebben op organismen.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide


Noem 2 andere voorbeelden van een ecosysteem
Alle biotische en abiotische factoren vormen samen een ecosysteem. 
Voorbeeld: een bos.
Leerdoel: je kunt beschrijven wat een ecosysteem is.

Slide 8 - Tekstslide


Open blz. 138 van je boek: opdracht 9 + 11
Leerdoel: je kunt met voorbeelden uitleggen hoe platen zijn aangepast aan hun ecosysteem.

Slide 9 - Tekstslide


Poolhaas / Californische haas 
Op welke manieren zijn deze hazen aangepast aan hun omgeving? 

Leerdoel: je kunt met voorbeelden uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan hun voedsel. 

Slide 10 - Tekstslide


Welke huid is van de walrus?
Leerdoel: je kunt met voorbeelden uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan hun voedsel. 

Slide 11 - Tekstslide


Open blz. 141 van je boek, opdr. 19
Leerdoel: je kunt met voorbeelden uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan hun voedsel. 

Slide 12 - Tekstslide


Zoogdieren: soorten kiezen
Leerdoel: je kunt uitleggen hoe het gebit van dieren is aangepast aan hun voedsel. 

Slide 13 - Tekstslide


Vogels: snavels
A: prooi aan stukken scheuren
B: insecten tussen boomspleten uitpeuteren
C: zaden openbreken 
D: ribbels en randen om plantjes en diertjes uit
het water te zeven. 

Match nummer 1 t/m 4 met de juiste letter.
Leerdoel: je kunt uitleggen hoe de snavels van vogels zijn aangepast aan hun voedsel.
4

Slide 14 - Tekstslide


Vogels: poten
A: klauwen met lange nagels waarmee ze hun prooi vastpakken en doden. 
B: poten met zwemvliezen
C: lange poten met lange tenen waarmee ze gemakkelijk in hoog gras of ondiep water kunnen lopen. 
D: poten met tenen naar voren en achteren waarmee ze op en neer langs boomstammen lopen.  

Match nummer 1 t/m 4 met de juiste letter.
Leerdoel: je kunt uitleggen hoe de poten van vogels zijn aangepast aan hun leefwijze. 
      1. Klimpoot   2. Grijppoot                                   3. Zwempoot. 4. Steltpoot

Slide 15 - Tekstslide

Waarom?
Om goed te kunnen overleven in een ecosysteem heeft een organisme aanpassingen nodig. 

Een aanpassing is dan ook een eigenschap van het organisme, waardoor hij goed kan overleven. 

Slide 16 - Tekstslide

QUIZ over §3.1

Slide 17 - Tekstslide

De hoeveelheid voedsel is een ____________ factor
A
Biotisch
B
Abiotisch

Slide 18 - Quizvraag

Temperatuur is een __________ factor
A
Biotisch
B
Abiotisch

Slide 19 - Quizvraag

De hoeveelheid zuurstof in de lucht is een _________ factor
A
Biotisch
B
Abiotisch

Slide 20 - Quizvraag

Concurrentie is een ___________ factor
A
Biotisch
B
Abiotisch

Slide 21 - Quizvraag

Is het eiland IJburg een ecosysteem?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Deze plant groeit voordat de bomen bladeren krijgen. Zo krijgen ze voldoende licht.

A
Klimplant
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozet

Slide 23 - Quizvraag

Deze plant klimt m.b.v. hechtwortels langs andere planten omhoog, naar het licht. De planten hebben deze aanpassingen om omhoog te klimmen, om zo voldoende zonlicht te krijgen voor de fotosynthese.

A
Klimop
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozetten

Slide 24 - Quizvraag

Woestijnplanten gaan waterverlies tegen door:
A
Dunne grote bladeren zonder waslaag
B
Dikke kleine bladeren met waslaag

Slide 25 - Quizvraag

Planten in het tropisch regenwoud hebben:
A
veel huidmondjes om het vocht kwijt te raken
B
weinig huidmondjes om het vocht kwijt te raken

Slide 26 - Quizvraag

Een mens heeft
A
knipkiezen en hoektanden
B
knobbelkiezen, hoektanden en snijtanden
C
richelkiezen en snijtanden

Slide 27 - Quizvraag

Een mens is een ...
A
omnivoor
B
carnivoor
C
herbivoor

Slide 28 - Quizvraag

Een kievit is een weidevogel, welke poten zal de kievit hebben?
A
Klimpoten
B
zwempoten
C
grijppoten
D
steltpoten

Slide 29 - Quizvraag

De kerkuil is een echte jager. Het liefst pakt hij muizen om op te eten. Welke poten zal een steenuil hebben?
A
Steltpoten
B
Grijppoten
C
klimpoten
D
zwempoten

Slide 30 - Quizvraag

Practicum inzet

Slide 31 - Tekstslide

Practicum conclusie

Slide 32 - Tekstslide

QUIZ over §3.1

Slide 33 - Tekstslide

Teken de afbeelding (simpel) na en benoem:
- Bloem
- Stengel
- Wortel
- Bladeren

Schrijf bij elk onderdeel de functie: 
1. Zorgt ervoor dat de plant stevig in de grond staat.
2. Hierin zitten dunne buisjes, de vaten. Deze vaten vervoeren water en opgeloste stoffen.
3. Doet aan fotosynthese: plant maakt glucose. 
4. Zorgt voor de voortplanting

Slide 34 - Sleepvraag

Fotosynthese vindt plaats in de:
A
wortel
B
bloem
C
bladeren
D
vrucht

Slide 35 - Quizvraag

Fotosynthese
In bladgroenkorrels:

IIn

Slide 36 - Tekstslide

Een plant neemt stoffen op uit de omgeving. Welke drie stoffen neemt een plant uit de omgeving op?

A
koolstofdioxide, lucht, mineralen
B
water, mineralen, koolstofdioxide
C
glucose, koolstofdioxide, water
D
mineralen, water, zuurstof

Slide 37 - Quizvraag

Wat is c? Waar vervoert het stoffen naartoe?
A
houtvat stroomt omhoog vervoert water en mineralen
B
bastvat stroomt omhoog vervoert water en mineralen
C
houtvat stroomt omlaag vervoert water met voedingsstoffen
D
bastvat stroomt omlaag vervoert water met voedingsstoffen

Slide 38 - Quizvraag

Met welk nummer wordt het houtvat aangegeven?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 39 - Quizvraag

Hier maakt een plant zijn eigen voedingsstoffen, zoals glucose.
A
Bladeren
B
Bloemen
C
Stengel
D
Wortel

Slide 40 - Quizvraag