Paragraaf 3.1 Organismen in hun omgeving

Paragraaf 3.1 Organismen leven samen

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 3.1 Organismen leven samen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1 
- Je kunt beschrijven welke biotische en abiotische factoren invloed op organismen hebben.
- Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is.
- Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe planten zijn aangepast aan hun ecosysteem.
- Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan een koude of hete omgeving.
- Je kunt uitleggen hoe het gebit van dieren is aangepast aan hun voedsel.
- Je kunt uitleggen hoe de snavels van vogels zijn aangepast aan hun voedsel en hoe de poten van vogels zijn aangepast aan hun leefwijze.

Slide 2 - Tekstslide

Factoren
  • Biotische factoren: Invloeden uit de levende natuur.

  • Abiotische factoren: Invloeden uit de levenloze natuur.

  • Alle biotische en abiotische factoren in een gebied samen, vormen een ecosysteem.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

abiotisch vs. biotisch

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Aanpassingen
  • Ieder organisme past bij het ecosysteem waarin hij leeft.

  • Planten en dieren zijn daarom ook aangepast aan het ecosysteem waar ze leven.

  • Een aanpassing is een eigenschap van een organisme, waardoor hij goed kan overleven in zijn ecosysteem.

Slide 8 - Tekstslide

Planten die zich aanpassen
<-voorjaarsbloeiers
klimplanten->


<-wortelrozet
woestijnplanten->

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

3.1 les 1 
Maken opdr 1 t/m 11 
Nakijken 

Slide 13 - Tekstslide

3.1 les 2 

Slide 14 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1 
- Je kunt beschrijven welke biotische en abiotische factoren invloed op organismen hebben.
- Je kunt beschrijven wat eeen ecosysteem is.
- Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe planten zijn aangepast aan hun ecosysteem.
- Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan een koude of hete omgeving.
- Je kunt uitleggen hoe het gebit van dieren is aangepast aan hun voedsel.
- Je kunt uitleggen hoe de snavels van vogels zijn aangepast aan hun voedsel en hoe de poten van vogels zijn aangepast aan hun leefwijze.

Slide 15 - Tekstslide

Herhalen vorige les

Slide 16 - Tekstslide

Biotisch
Abiotisch
Wind
Lucht
Zuurstof
Water
Grond
Roofvijanden
Soort
genoten
Plant
Bacterie
Voedsel

Slide 17 - Sleepvraag

Hoe noem je het geheel van alle biotische en abiotische factoren in een bepaald gebied?
A
Ecosysteem
B
Ecologie
C
Abiotische factoren
D
Biotische factoren

Slide 18 - Quizvraag

Een voorbeeld van een biotische factor is:
A
Grondsoort
B
Hoeveelheid wind
C
Roofvijanden
D
Temperatuur

Slide 19 - Quizvraag

Een voorbeeld van een abiotische factor is:
A
Hoeveelheid licht
B
Voeding
C
Concurrentie
D
Schuilplaats in een boom

Slide 20 - Quizvraag

Deze plant groeit voordat de bomen bladeren krijgen. Zo krijgen ze voldoende licht.

A
Klimplant
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozet

Slide 21 - Quizvraag

Deze plant klimt m.b.v. hechtwortels langs andere planten omhoog, naar het licht. De planten hebben deze aanpassingen om omhoog te klimmen, om zo voldoende zonlicht te krijgen voor de fotosynthese.

A
Klimop
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozetten

Slide 22 - Quizvraag

Woestijnplanten gaan waterverlies tegen door:
A
Dunne grote bladeren zonder waslaag
B
Dikke kleine bladeren met waslaag

Slide 23 - Quizvraag

Planten in het tropisch regenwoud hebben:
A
veel huidmondjes om het vocht kwijt te raken
B
weinig huidmondjes om het vocht kwijt te raken

Slide 24 - Quizvraag

dieren die zich aanpassen
<-warmbloedig
wintervacht->

koud: isolatie/vetlaag->
<-warm: groot oppervlak

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Aanpassingen aan een warme omgeving 
Voorbeelden zijn:
1. dunne vacht
2. grote oren
3. lange poten

Het lichaamsoppervlak vergroten, zodat er zoveel mogelijk warmte weg kan.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

3.1 Les 2 
Maken opdr 12 t/m 19 
Nakijken 

Slide 31 - Tekstslide

3.1 Les 3 

Slide 32 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1 
- Je kunt beschrijven welke biotische en abiotische factoren invloed op organismen hebben.
- Je kunt beschrijven wat eeen ecosysteem is.
- Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe planten zijn aangepast aan hun ecosysteem.
- Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan een koude of hete omgeving.
- Je kunt uitleggen hoe het gebit van dieren is aangepast aan hun voedsel.
- Je kunt uitleggen hoe de snavels van vogels zijn aangepast aan hun voedsel en hoe de poten van vogels zijn aangepast aan hun leefwijze.

Slide 33 - Tekstslide

Aanpassing aan hun leefwijze
Je kan aan het gebit van een zoogdier zien wat ze eten.
1. richel (plooikiezen)  & snijtanden ==> planteneters
2. Knipkiezen & scherpe hoektanden ==> vleeseters
3. Knobbelkiezen & snijtanden ==> alleseters

Slide 34 - Tekstslide

Verschillende typen eters + gebitten
Planteneters: Plooikiezen

Vleeseters: Knipkiezen

Alleseters: Knobbelkiezen

Slide 35 - Tekstslide

Verschillende soorten snavels

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Verschillende soorten poten

Slide 38 - Tekstslide

Verschillende soorten poten

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Vragen over aanpassingen bij dieren

Slide 41 - Tekstslide

Dieren in warme streken hebben:
A
Kleine oren, om hun warmte kwijt te raken
B
Grote oren, om hun warmte kwijt te raken

Slide 42 - Quizvraag

Een haaksnavel is voor het eten van..
A
planten
B
zaden
C
vlees
D
insecten

Slide 43 - Quizvraag

Een planteneter heeft
A
Knipkiezen en hoektanden
B
Plooikiezen en snijtanden

Slide 44 - Quizvraag

Steltpoten hebben
A
Wad en weidevogels
B
Vogels die langs de stam lopen
C
Roogvogels
D
Watervogels

Slide 45 - Quizvraag