Lezen/Schrijven 6 + Argumenteren - les 3

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Dagopening
  • Hoofdletters en leestekens
  • (Werkwoord)spelling
  • Argumenteren

Slide 2 - Tekstslide

Bijzonder
Wat is het raarste wat je ooit is overkomen?
of
Wat was voor jou een bijzondere gebeurtenis (positief of negatief)?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Bijzonder
Wat is het raarste wat je ooit is overkomen?
of
Wat was voor jou een bijzondere gebeurtenis (positief of negatief)?

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens
Waarom??

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletter
-aan het begin van een zin
-bij alle soorten namen:
  Jan, meneer Jansen, Assendorperdijk, Zwolle, Overijssel

Let op: niet bij dagen, maanden, seizoenen en windrichtingen:
                maandag, februari, herfst, het zuiden

Slide 8 - Tekstslide

Leestekens
Leestekens zorgen ervoor dat een tekst makkelijker te lezen is. Een vergeten of verkeerd geplaatst leesteken is een fout. 

De volgende leestekens ken je al: 
punt, komma, vraagteken, uitroepteken en dubbele punt

Slide 9 - Tekstslide

Komma
-voor voegwoorden: want, omdat, maar, zodat, ...
-tussen twee persoonsvormen: 
   Als een docent ziek is, wordt hij uitgeroosterd.
-bij een opsomming: 
  We hebben vandaag Nederlands, Engels, biologie en wiskunde.

Slide 10 - Tekstslide

Zet hoofdletters en leestekens:
in noord-brabant eten ze vaak worstenbroodjes omdat dat daar een streekproduct is

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

(Werkwoord)spelling
  • app Werkwoordspellen
  • Spellingapp

timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Terugblik - Argumenteren 
Troublespeech

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

argumenteren 
  • argumenten, tegenargumenten, weerleggingen
  • argumentatiestructuren

Slide 16 - Tekstslide

argumenten, tegenargumenten, weerlegging
      
Doelen:
  • Ik kan onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten. 
  • Ik kan onderscheid maken tussen enkelvoudige, nevenschikkende en             onderschikkende argumentatie.

Slide 17 - Tekstslide

Argumenteren 
Als je ergens een standpunt over inneemt, geef je daar je mening over.

Met argumenten kun je:
- je eigen standpunt verdedigen
- het standpunt van een ander aanvallen

Slide 18 - Tekstslide

Argumenteren 
Als je je standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak, noem je die uitspraak een feitelijk argument.

Als je je standpunt ondersteunt met een waarderend argument geef je aan dat je iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk vindt.

Slide 19 - Tekstslide

Argumenteren 
Over een waarderend argument kun je van mening verschillen, over een feitelijk argument niet, want je kunt de juistheid ervan controleren: het is waar of onwaar. 


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Argumenteren 
Een waarderend argument moet vaak ondersteund worden, bijvoorbeeld met feiten:

Ik vind het niet goed dat er mensen zijn die zich niet laten vaccineren (stp), want ik vind dat respectloos naar je medemens (wrd. arg.), want met een vaccinatie bescherm je niet alleen jezelf, maar ook de mensen om je heen (feit).

Slide 22 - Tekstslide

Zwolle is een prettige stad om te wonen; er wonen veel gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 23 - Quizvraag

Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Reizen met het openbaar vervoer is een stuk beter voor het milieu dan autorijden.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 24 - Quizvraag

Het gratis downloaden van muziek moet strafbaar worden. De makers van muziek lopen nu miljoenen euro's mis aan auteursrechten.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 25 - Quizvraag

Opdracht
Maak opdracht 1.
Typ je antwoorden in Word.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Argumentatiestructuren

Slide 28 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

 HET WAS EEN LEUKE LES 

DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI

Slide 29 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie onderbouw je je standpunt met meer argumenten.

Slide 30 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
 HET WAS EEN LEUKE LES 
DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI
DE KLAS DEED ERG GOED MEE

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht
Maak opdracht 2.
Typ je antwoorden in Word.

Slide 32 - Tekstslide