Argumenteren les 2

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Let op:
Dinsdag 6 juni:         toets Frans tijdens Nederlands

Donderdag 15 juni: Nederlands wordt Frans

Vrijdag 16 juni:          toets Nederlands tijdens Frans

Slide 2 - Tekstslide

Argumenteren

Slide 3 - Tekstslide

Lezen + Argumenteren
Dit moet je kunnen:
  • hoofdgedachte benoemen
  • hoofd- en bijzaken onderscheiden
  • tekstverbanden benoemen
  • bronnen op betrouwbaarheid beoordelen
  • feit, mening standpunt, argument, tegenargument, weerlegging herkennen en benoemen
  • argumentatieschema maken
Afsluitende leestoets
do 15 juni

Slide 4 - Tekstslide

argumenteren 
  • argumenten, tegenargumenten, weerleggingen
  • argumentatiestructuren
  • argumentatieschema's
  • drogredenen

Slide 5 - Tekstslide

argumenteren

Slide 6 - Woordweb

argumenten, tegenargumenten, weerlegging
      
Doelen:
  • Ik kan onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten. 
  • Ik kan onderscheid maken tussen enkelvoudige, nevenschikkende en             onderschikkende argumentatie.

Slide 7 - Tekstslide

Argumenteren 
Als je ergens een standpunt over inneemt, geef je daar je mening over.

Met argumenten kun je:
- je eigen standpunt verdedigen
- het standpunt van een ander aanvallen

Slide 8 - Tekstslide

Argumenteren 
Als je je standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak, noem je die uitspraak een feitelijk argument.

Als je je standpunt ondersteunt met een waarderend argument geef je aan dat je iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk vindt.

Slide 9 - Tekstslide

Argumenteren 
Over een waarderend argument kun je van mening verschillen, over een feitelijk argument niet, want je kunt de juistheid ervan controleren: het is waar of onwaar. 


Slide 10 - Tekstslide

Argumenteren 
Een waarderend argument moet vaak ondersteund worden, bijvoorbeeld met feiten:

Ik vind het niet goed dat er mensen zijn die zich niet laten vaccineren (stp), want ik vind dat respectloos naar je medemens (wrd. arg.), want met een vaccinatie bescherm je niet alleen jezelf, maar ook de mensen om je heen (feit).

Slide 11 - Tekstslide

Zwolle is een prettige stad om te wonen; er wonen veel gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 12 - Quizvraag

Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Reizen met het openbaar vervoer is een stuk beter voor het milieu dan autorijden.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 13 - Quizvraag

Het gratis downloaden van muziek moet strafbaar worden. De makers van muziek lopen nu miljoenen euro's mis aan auteursrechten.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht
Maak opdracht 1.
Typ je antwoorden in Word of schrijf ze in je schrift.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Argumentatiestructuren

Slide 17 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

 HET WAS EEN LEUKE LES 

DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI

Slide 18 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie onderbouw je je standpunt met meer argumenten.

Slide 19 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
 HET WAS EEN LEUKE LES 
DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI
DE KLAS DEED ERG GOED MEE

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht
Maak opdracht 2.
Typ je antwoorden in Word.

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk
Maken opdracht 1 en 2.
Typ je antwoorden in Word of schrijf ze in je schrift.

Slide 22 - Tekstslide