Proeftoets 2 Havo blok 2
1 / 26
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Lees de zin hieronder. Noteer de bijstelling in de zin.
De tentoonstelling in het Rijksmuseum, een expositie van achttiende-eeuwse
prenten, is erg interessant.
De tentoonstelling in het Rijksmuseum, een expositie van achttiende-eeuwse
prenten, is erg interessant.
A
De tentoonstelling in het Rijksmuseum is erg interessant
B
De tentoonstelling in het Rijksmuseum
C
is erg interessant
D
een expositie van achttiende-eeuwse prenten
Slide 2 - Quizvraag
Lees de zin hieronder. Breid het onderstreepte zinsdeel uit met een bijstelling.
Gisteren ben ik met de bus naar de stad gegaan.
Gisteren ben ik met de bus naar de stad gegaan.
Slide 3 - Open vraag
Lees de zin hieronder. Noteer de vragende voornaamwoorden.
Wat voor feest is het, wie komen er?
Wat voor feest is het, wie komen er?
A
Wat voor
B
Wat voor, wie
C
Wie komen er?
D
Wat voor feest is het?
Slide 4 - Quizvraag
Lees de zin hieronder. Noteer de aanwijzende voornaamwoorden.
Deze telefoon is veel duurder dan die.
Deze telefoon is veel duurder dan die.
A
deze, die
B
deze telefoon
C
die
D
deze
Slide 5 - Quizvraag
Dit is alles wat ik heb gehoord.
Wat =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 6 - Quizvraag
Ik heb die jongens nog nooit gezien.
die=
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 7 - Quizvraag
Heeft niemand iets van Julia gehoord?
niemand =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 8 - Quizvraag
Wat heb je gisteren gedaan?
Wat =
A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord
Slide 9 - Quizvraag
We weten nog niet wat we gaan doen.
wat =
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 10 - Quizvraag
Het verhaal dat je me verteld hebt, heeft indruk op me gemaakt.
dat =
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 11 - Quizvraag
De slimme zakenman … (verduisteren) het geld dat hij heeft … (verdienen)
met zijn handeltje.
met zijn handeltje.
A
verduisterd, verdient
B
verduisterd, verdiend
C
verduistert, verdiend
D
verduistert, verdient
Slide 12 - Quizvraag
De rechercheur rust pas als de verdachte zijn aandeel in de zaak …
(erkennen).
(erkennen).
A
erkent
B
erkend
Slide 13 - Quizvraag
Vorige week … (relaxen) ik nog met een drankje aan het zwembad.
A
relaxtte
B
relaxde
C
relaxte
D
relaxede
Slide 14 - Quizvraag
Floor heeft de pagina net zo lang … (refreshen) tot ze het nieuws zag.
A
gerefresht
B
gerefreshdt
C
gerefreshed
D
gerefreshet
Slide 15 - Quizvraag
................ eten wij altijd frietjes met sla.
A
's zaterdags
B
's Zaterdags
Slide 16 - Quizvraag
In de .............................. droegen zowel mannen als vrouwen een pruik.
A
pruikentijd
B
Pruikentijd
Slide 17 - Quizvraag
Noteer de afgeleide woordvormen
een … (revolutie) besluit
een … (revolutie) besluit
Slide 18 - Open vraag
Noteer de afgeleide woordvormen
een … (hebben) jongen
een … (hebben) jongen
Slide 19 - Open vraag
Tekstdoel?
A
informeren
B
uitleg geven
C
overhalen
D
amuseren
Slide 20 - Quizvraag
Voorbeelden tekstdoel
Overtuigen
Overtuigen
Slide 21 - Woordweb
0
Slide 22 - Video
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Link
Geef de hoofdgedachte van deze tekst.
A
In Europa eten ze geen insecten
B
Je kan beter insecten eten dan vlees
C
Insecten eten is gezond en beter voor het milieu.
D
Insecten eten is gezond
