H4 Spelling Afkortingen en symbolen

Nederlands
H4 Afkortingen en symbolen 
3 HAVO
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
H4 Afkortingen en symbolen 
3 HAVO

Slide 1 - Tekstslide

H1 Spelling: trema, apostrof, accent en cedille. H2 Spelling: zelfstandig gebruikte telwoorden en zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoorden. 
H3 Schrijfwijze van getallen
- Je leert over afkortingen en symbolen. 
- Je weet hoe je afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven. 
Wat zijn afkortingen? Wat zijn letterwoorden? Wat zijn initiaalwoorden? Wat zijn verkortingen? Wat zijn symbolen en hoe worden ze correct gespeld
Nederlands H3 Spelling, blz. 98-101
Startopdracht
Opdracht 1 t/m 9

Hoe ging het? 

Slide 2 - Tekstslide

Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Afkortingen kunnen kort en precies verwijzen naar een bepaald woord, naam of term. 

We gebruiken afkortingen om zinnen of woorden korter te maken of om snel duidelijk te maken wat je bedoelt. Toch begrijpt niet iedereen alle afkortingen. 

Je kunt op vijf manieren een woord of woordgroep korter schrijven. We gaan deze manieren één voor één bij langs. 
  • afkorting
  • letterwoord
  • initiaalwoord
  • verkorting
  • symbool

Slide 3 - Tekstslide

Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Afkorting
Een woord(groep) wordt met een beperkt aantal letters weergegeven. 
Een afkorting spreek je uit als het oorspronkelijke woord en schrijf je met een of meer punten. 
      VB: e.d. (en dergelijke) of z.o.z. (zie ommezijde)

Letterwoord 
Bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Je spreekt het uit als een woord en schrijft het zonder punten
Je gebruikt een hoofdletter als deze ook in het afgekorte woord voorkomt.
      VB: pin (persoonlijk identificatienummer), ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands) of havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs) 



Slide 4 - Tekstslide

Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Initiaalwoord 
wordt op dezelfde manier gevormd als een letterwoord, maar je spreekt het uit als losse letters. Je schrijft geen puntjes, omdat je het uitspreekt zoals je het afkort.
      VB: btw (belasting over toegevoegde waarde), tv (televisie), OV (openbaar vervoer) of NS (Nederlandse Spoorwegen) 

Verkorting
is opgebouwd uit een of meer lettergrepen. Je spreekt een verkorting uit als woord. 
      VB: airco (airconditioning) of wifi (wireless fidelity)


Slide 5 - Tekstslide

Spelling H4 - afkortingen en symbolen
Symbool
is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta
Je spreekt het uit als het woord waar het voor staat. De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken, net als het gebruik van hoofdletters en kleine letters. Een symbool schrijf je zonder punt. 
      VB: V (volt), ml (milliliter), GB (gigabyte)

Slide 6 - Tekstslide


Wat betekent de afkorting 'mavo'?

Slide 7 - Open vraag


Wat betekent de afkorting 'vip'?

Slide 8 - Open vraag


Wat betekent de afkorting 'd.w.z.'?

Slide 9 - Open vraag


Wat betekent de afkorting 'n.a.v.'?

Slide 10 - Open vraag

Wat is pc?
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
verkorting

Slide 11 - Quizvraag

Leg uit waarom pc een initiaalwoord is:

Slide 12 - Open vraag

Wat is z.s.m.?
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
verkorting

Slide 13 - Quizvraag

Leg uit waarom z.s.m. een afkorting is:

Slide 14 - Open vraag

Wat is aids?
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
letterwoord
D
verkorting

Slide 15 - Quizvraag

Leg uit waarom aids een letterwoord is:

Slide 16 - Open vraag

Wat is bios?
A
Afkorting
B
Initiaalwoord
C
Letterwoord
D
Verkorting

Slide 17 - Quizvraag

Leg uit waarom bios een verkorting is:

Slide 18 - Open vraag

Wat is UEFA?
A
Afkorting
B
Initiaalwoord
C
Letterwoord
D
Verkorting

Slide 19 - Quizvraag

Leg uit waarop UEFA een letterwoord is:

Slide 20 - Open vraag

Wat is A?
A
Afkorting
B
Symbool
C
Letterwoord
D
Verkorting

Slide 21 - Quizvraag

Leg uit waarom A een symbool is:

Slide 22 - Open vraag

Spelling H4 - werkwoorden
Persoonsvorm             >           T.T.         ik-vorm (+ t)    
                                           >           V.T.        ik-vorm + te(n)/de(n)


Geen persoonsvorm   >           voltooid deelwoord                                                                                                                              (langer maken of taxikofschip)
                                           >           voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord                                                                            (zo kort mogelijk)

Slide 23 - Tekstslide

Maken
Startopdracht
Opdracht 1 t/m 9

Slide 24 - Tekstslide