2M T3 Adjectives

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesson plan 
Measuring your knowledge
Grammar E

Slide 2 - Tekstslide

What did we do last class?

Slide 3 - Woordweb

Stone D: Asking for and giving opinions & recommending something
I was really impressed by ...
My favorite ... is ...

I would recommend ...
... you should give this a try.
Don't bother watching ...
I found it ...

Slide 4 - Tekstslide

Today's topic:
Adjectives
--> Bijvoeglijke naamwoorden

First, let's get into prior knowledge. 

Slide 5 - Tekstslide

Woordvolgorde. Hoe zat dat ook alweer? Zet op de goede volgorde:
wanneer - waar - wie - wat - doet

Slide 6 - Open vraag

Wie doet wat waar wanneer
He watched a film on television at home last weekend.

He = wie
watched = doet
a film = wat
at home = waar
last weekend = wanneer

Slide 7 - Tekstslide

Another example
She was walking a couple of rounds in the park yesterday.

She = wie
was walking = doet
a couple of rounds = wat
in the park = waar
yesterday = wanneer

Slide 8 - Tekstslide

What is the adjective in this sentence?

His curly hair was cut off yesterday!

Slide 9 - Open vraag

Adjectives
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord (ZN) in de zin. Een ZN is altijd een mens, dier, of ding.

In de zin komt het bijvoeglijk naamwoord dan altijd vóór het ZN.
Voorbeeld: The tall girl was running in the basketball court.

Er kunnen ook 2 bijvoeglijke naamwoorden in een zin staan:
Voorbeeld: The tall girl was running in the new basketball court. 

Slide 10 - Tekstslide

Adjectives
Soms zegt het bijvoeglijk naamwoord ook iets over het onderwerp in de zin.
Voorbeeld: He is wonderful at what he does.
He = onderwerp, wonderful zegt iets over hem.

Het gaat hierbij om de woorden to be, look, appear en seem.

Slide 11 - Tekstslide

Een ‘adjective’ zegt iets over een .......?

Slide 12 - Open vraag

What is the adjective in this sentence?

She has beautiful, brown eyes.
A
beautiful
B
she
C
brown
D
eyes

Slide 13 - Quizvraag

Where should the adjective 'fun' be?

They wear dresses to those parties.


A
Tussen they en wear
B
Tussen wear en dresses
C
Tussen dresses en to
D
Tussen those en parties

Slide 14 - Quizvraag

Which adjective fits in the sentence?

The ......... trees in the forest are green.
A
funny
B
terrible
C
tall
D
lazy

Slide 15 - Quizvraag

Put the adjective 'happy' on the right position in the sentence.
The dog ran to catch the ball.

Slide 16 - Open vraag

Put the adjective 'stinky' on the right position in the sentence.
Skunks can spread smells.

Slide 17 - Open vraag

So, what did you learn about
adjectives today?

Slide 18 - Woordweb

Homework:
You have to hand in a thirty second (minimally) video of you talking about your favorite artist. You have to explain why they are your favorite artist and what your favorite work of theirs is. 

Hand this in on Friday, January 29th, before 3 P.M. (afternoon!). 
The instructions are also in Teams. Good luck!

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide