Les 6 th. §3 t/m §5

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* theorie §3 verwijswoorden
* oefeningen



Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* de verwijswoorden deze, die, dit en dat correct gebruiken.
* op de juiste manier verwijzen met pers.vnw en bez.vnw.
* op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

timer
10:00
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* theorie §3 verwijswoorden
* oefeningen



Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* de verwijswoorden deze, die, dit en dat correct gebruiken.
* op de juiste manier verwijzen met pers.vnw en bez.vnw.
* op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren

Zelfstandig naamwoorden:
  • een woord voor een mens, dier, plant of ding.

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden
Een tekst wordt beter leesbaar, als je woorden niet te vaak herhaalt. Om dit te voorkomen, maak je gebruik van verwijswoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
Een zelfstandig naamwoord is een de-woord of een het-woord. 

De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v), het-woorden zijn onzijdig (o). 

Dat noem je het woordgeslacht. Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online)woordenboek.


Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar een eerder genoemd woord.

Deze / die: verwijzen naar de-woorden (mannelijk/vrouwelijk)

Dit / dat: verwijzen naar het-woorden (onzijdig) of een hele zin.

Slide 5 - Tekstslide

Oefening
Formuleren §3; opdracht 2 maken we samen.
timer
3:00

Slide 6 - Tekstslide

Pers.vnw en bez.vnw 
vrouwelijk / mannelijk / onzijdig

Vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar

Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.


Mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn

Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.



Onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 7 - Tekstslide

Naar zelfstandig naamwoorden
verwijs je met pers.vnw en bez.vnw:
en aanw.vnw:
mannelijk enkelvoud
hij, hem, zijn
deze, die
vrouwelijk enkelvoud
zij, ze, haar
deze, die
onzijdig
enkelvoud
het, zijn
dit, dat
meervoud
zij, ze, hen, hun
deze, die

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.
Rens pakt zijn jas en trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Slide 9 - Tekstslide

Oefening
Formuleren §4 
Maak opdracht 1.
timer
7:00

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk
Vrijdag 26-04:
Formuleren §5
Maak opdracht 1 t/m 3

Extra oefenen: 
§3 opdracht 4 
§4 opdracht 2 en 4

timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide