11.4 Je lijkt op...

Deze les
  • TW4
  • Wat weten we al?
  • Leerdoelen
  • Uitleg over 11.4 deel 1 
  • Aantekeningen maken (na de uitleg)
  • Opdrachten maken
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Deze les
  • TW4
  • Wat weten we al?
  • Leerdoelen
  • Uitleg over 11.4 deel 1 
  • Aantekeningen maken (na de uitleg)
  • Opdrachten maken

Slide 1 - Tekstslide

TW4 - Twee toetsen
Afstromers:
  • Toets voor het opbouwen van basiskennis
  • Meer Kennis (K) vragen

Doorstromers
  • Voorbereidend op volgend jaar
  • Meer Toepassing en Inzicht vragen
  • Mini BiNaS

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld algemene kennis

Slide 3 - Tekstslide

Wat zien we hier?

Slide 4 - Tekstslide

DNA
  • Wat is het?
  • Hoe kom je er aan?
  • Wat doet het?
  • Waar zit het?
  • Weet je nog meer?

Slide 5 - Tekstslide

Aantekeningen maken 
  • Luister goed naar alles wat er wordt gezegd.
  • Schrijf alleen hoofdzaken op
  • Gebruik steekwoorden (meestal zijn dat zelfstandige naamwoorden)
  • Je kunt ook afkortingen gebruiken
  • Maak een klein schetsje van belangrijke plaatjes

Slide 6 - Tekstslide

Wat moet er in je aantekeningen staan?
  • Uitleg begrippen: chromosomen, DNA, gen, allel en geslachtschromosomen.

  • Tekening: van cel naar DNA

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen 11.4 deel 1
Aan het einde van deze les kun je:
  • uitleggen wat chromosomen zijn.
  • uitleggen wat DNA is en voorbeelden geven van informatie die het bevat.
  • uitleggen wat geslachtschromosomen zijn.
  • aan de hand van een chromosomenportret bepalen of het mannelijke of vrouwelijke geslachtschromosomen heeft.
  • aangeven dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
  • omschrijven wat genen en allelen zijn.





Slide 8 - Tekstslide

Waar ligt het DNA?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Chromosomen
In de celkernen zitten 'soort' draden -> de chromosomen

Bestaan
uit DNA en eiwitten

DNA bevat de bouwbeschrijving
van jouw lichaam: bv. lengte,
haarkleur, oogkleur en bloedgroep.

Slide 13 - Tekstslide

Gen
GEN: Een stukje DNA dat de code voor een erfelijke eigenschap
Allel = variant van een gen.

Hoe werkt het?
Code => Eiwit => Eigenschap


Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)

Slide 14 - Tekstslide

Is de volgende bewering goed of fout?

De bouwbeschrijving voor je oogkleur ligt alleen in de chromosomen van je ogen.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quizvraag

Elke lichaamscel heeft 23 chromosomenparen.
Dat zijn 46 chromosomen in totaal.
Chromosomen bevatten informatie over je erfelijke eigenschappen.
Genoom = alle chromosomen samen (met alle erfelijke informatie).

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Geslachtschromosomen
Bij 22 chromosomenparen is de vorm en grootte van beide chromosomen gelijk.  

Het 23ste paar zijn de geslachts-chromosomen (bepalen m/v).
Vrouw: 2 dezelfde            XX
Man: 2 verschillende      XY

Slide 18 - Tekstslide

Chromosomen
Elk chromosoom bevat een lang DNA-molecuul

Het DNA-molecuul bevat codes voor het maken van eiwitten

De meeste eigenschappen worden bepaald
door een klein stukje DNA. 
Een stukje DNA met de informatie voor
één eigenschap heet een gen.

Een gen kan verschillende varianten hebben (allel). 


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Waardoor lijk je op je ouders?

In voortplantingscellen zitten 23 chromosomen,
Bij de de bevruchting smeltende kernen van
de eicel en zaadcel samen
(2 x 23 = 46 chromosomen)

Je krijgt dus de helft van de chromosomen van
je vader en de helft van je moeder.

Eigenschappen van beiden => je lijkt op je ouders

Slide 21 - Tekstslide

Je lijkt op.........je ouders
LICHAAMSCEL
46 CHROMOSOMEN = 23 paren.
Dus steeds 2 dezelfde chromosomen

EICEL/ZAADCEL
23 CHROMOSOMEN = 23 enkele

BEVRUCHTING
eicel + zaadcel = 46 CHROMOSOMEN
23 PAREN = 1 van moeder en 1 van vader


Slide 22 - Tekstslide

Ben je een jongen of een meisje?

Alle chromosomen hebben een 'partner' en vormen samen een paar.
Je hebt dus 46 chromosomen en 23 chromosoomparen.
22 van deze paren zijn nagenoeg hetzelfde.

Het 23e paar kan twee vormen hebben: een X-vorm en een Y-vorm.
XX = het een vrouw.
XY = het een man.
De X en Y chromosomen noem je geslachtschromosomen.

Slide 23 - Tekstslide

Ben je een jongen of een meisje?

Slide 24 - Tekstslide

Weekopdrachten
Opdrachten van de onderdelen:
  • Waar zit jouw bouwbeschrijving en Waardoor kijk je op je ouders?
    - Online: alle opdrachten van leerlijn B
    - Boek: 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10a

Slide 25 - Tekstslide

Wat moet er in je aantekeningen staan?
  • Uitleg begrippen: chromosomen,
    DNA
    , gen, en geslachtschromosomen.    
  • Aantal chromosomen van verschillende
    cellen: eicel, zaadcel en bevruchte eicel
    (bv. getekend, bron 5).
  • Genoom: jongen of meisje?

  • Tekening: van cel naar DNA

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Deze les
  • Voorkennis
  • Leerdoelen
  • Uitleg over 11.4 deel 2
  • Aantekeningen maken (na de uitleg)
  •  Opdrachten maken

Slide 28 - Tekstslide

Naam
Beschrijving
1
2
3
Chromosoom
DNA
Celkern
Bevat codes voor eiwitten.
Opgerolde draad DNA.
Onderdeel van de cel, waarin het DNA ligt.

Slide 29 - Sleepvraag

Gewone cel
Eicel
Zaadcel
Gewone cel
Bevruchting
Bevruchte eicel

Slide 30 - Sleepvraag

Hoe heten de chromosomen die bepalen of je een jongen of een meisje bent?

Slide 31 - Open vraag

Heb je al je eigenschappen van je ouders geërfd?

  • Eigenschappen als oog- en huidskleur worden door je chromosomen (dus je DNA) bepaald.  Dit zijn erfelijke eigenschappen.
  • Ergens heel erg goed in zijn, zoals voetbal is gedeeltelijk erfelijk. Dit noem je aanleg.
  •  niet-erfelijke eigenschappen.

Slide 32 - Tekstslide

Wat is een gen?
A
De DNA-code voor een eiwit.
B
Een eigenschap van een organisme.
C
Een eiwit.
D
Het DNA van een organisme.

Slide 33 - Quizvraag

Hoeveel chromosomenparen bevat iedere lichaamscel?
A
23
B
46
C
1
D
Dat ligt aan de plaats in het lichaam.

Slide 34 - Quizvraag

Is de volgende bewering goed of fout?

De vader geeft het chromosoom door dat bepaalt of er een jongen of een meisje ontstaat.
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
  • uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
  • omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
  • beschrijven hoe aangeboren afwijkingen kunnen ontstaan.
  • uitleggen wat prenataal onderzoek is en voorbeelden hiervan noemen.

Slide 37 - Tekstslide

Zijn alle eigenschappen erfelijk?
Erfelijke eigenschappen heb je van je ouders gekregen.  Worden volledig bepaald door je genen

De informatie op al je genen samen heet het genotype
Dat wat je ziet van een eigenschap heet het fenotype.


Slide 38 - Tekstslide

Het fenotype is soms ook het resultaat van het genotype (aanleg) en de omgeving (oefenen).

Andere eigenschappen bepaal je helemaal zelf. Die zijn niet erfelijk. Of veranderingen die ontstaan (bijv. een litteken krijgen) zijn niet erfelijk.
Niet-erfelijke eigenschappen wordt het fenotype volledig bepaald door invloeden van de omgeving. 

Slide 39 - Tekstslide

Voor veel eigenschappen zijn er meer dan twee allelen. 

Ook werken er vaak meerdere genen samen aan een eigenschap.

Slide 40 - Tekstslide

Allel
Genvariant = allel.
Allelenpaar = 2 allelen op 2 chromosomen met info voor 1 gen 

Slide 41 - Tekstslide

Allelen



Genen komen in verschillende vormen voor: Allelen
Allelen van oogkleur: Blauw, bruin, groen, etc.
Sommige allelen zijn sterker dan andere

Slide 42 - Tekstslide

Allelen 




allelenpaar 
= de 2 allelen van een gen


-Sommige allelen zijn sterker dan anderen.
-Het allel voor krullend haar is in dit voorbeeld sterker, en uit zich dus in het fenotype

Slide 43 - Tekstslide

Aangeboren aandoeningen

Soms worden kinderen geboren met een afwijking
of aandoening (aangeboren aandoening).

1) Door schadelijke stoffen of ziekteverwekkers
2) Door een fout in het aantal chromosomen in de cellen
3) Door een fout in de structuur van één chromosoom 

Slide 44 - Tekstslide

Prenataal onderzoek
Onderzoek vóór de geboorte. 

1) echo 
2) vruchtwaterpunctie
3) vlokkentest


Slide 45 - Tekstslide

Wat moet er in je aantekeningen staan? (5 min stilte)
  • Uitleg begrippen: genotype en fenotype.


  • Drie verschillende soorten prenataal onderzoek.

Slide 46 - Tekstslide

Weekopdrachten
Opdrachten van de onderdelen:
  • 11.4  t/m Hoe ontstaan aangeboren aandoeningen
    - Online: alle opdrachten van leerlijn B
    - Boek: 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10a
                     11, 12, 14 t/m 17, 19 t/m 13


Slide 47 - Tekstslide

Aan de slag...

Basis: (3, 4, 5, 7, 8, 9, 11 t/m 13) 16, 17, 19 en 23
Extra oefening: (6) 18, 21 en 22
Verdieping: 24



Slide 48 - Tekstslide