Zij - hun - hen

Wat gaan we doen?
  • Je kent de regels die horen bij 'zij/hen/hun' en kunt de regels toepassen.
  • Creatieve schrijfopdracht 2 maken
  • huiswerk in planner!!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
  • Je kent de regels die horen bij 'zij/hen/hun' en kunt de regels toepassen.
  • Creatieve schrijfopdracht 2 maken
  • huiswerk in planner!!

Slide 1 - Tekstslide

NEDERLANDS

Slide 2 - Tekstslide

onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Ik geef het boek aan de studenten.
De jongens stellen de vraag aan de leraar 
De kinderen stellen de juf een vraag

Wat is het onderwerp in deze zinnen?
Wat is het lijdend voorwerp?
Wat is het meewerkend voorwerp?



Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp
Persoon die of datgene wat in de zin iets doet of is.
Hoe vind je het onderwerp: vraag wie/wat + gezegde.
De oude man fietste op het voetpad.
Vraag: wie fietste?
antwoord: de oude man = onderwerp. 

Slide 4 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
vraag: Wie/wat + gezegde + onderwerp.
De coach heeft de  prijs overhandigd.
pv = heeft > gezegde = heeft overhandigd
onderwerp = de coach -> wie heeft overhandigd?
lijdend voorwerp= zijn prijs -> wat heeft de coach overhandigd?
Het lijdend voorwerp is het zinsdeel dat 'ondergaat'.
Degene of datgene waarmee iets gebeurt, waarmee het onderwerp iets doet of van plan is. 

Slide 5 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Kun je aan of voor bij plaatsen of weglaten
(aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp)
Denise geeft mij een cadeau.
Persoonsvorm: geeft
onderwerp: Denise (wie geeft?)
lijdend voorwerp: cadeau (wat geeft Denise?)
meewerkend voorwerp: mij (aan wie geeft Denise een cadeau?)
Het zinsdeel dat iets ontvangt. 

Slide 6 - Tekstslide

Zij geeft de leraar antwoord
wat is het lijdend voorwerp?
A
zij
B
de leraar
C
antwoord
D
geen van de antwoorden

Slide 7 - Quizvraag

Wij geven het cadeau aan onze moeder.
wat is het onderwerp?
A
cadeau
B
onze moeder
C
wij
D
geen van de antwoorden

Slide 8 - Quizvraag

Welk cadeau geef jij aan je vrienden?
wat is het meewerkend voorwerp
A
welk cadeau
B
jij
C
je vrienden
D
jij en je vrienden

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

ZIJ
Je gebruikt zij als onderwerp in de zin, 
zowel in het enkelvoud als het meervoud:


Vraag: Wie? | Antwoord: Zij
Zij is aan het leren. (Wie is aan het leren? Zij) 
Zij hebben les van leuke docenten. (Wie hebben les? Zij)



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

HEN
1. Als het een lijdend voorwerp is:

Ik heb hen gisteren gezien.
2. Als het een persoonlijk voornaamwoord na een voorzetsel is:
Ik geef de boeken aan hen.
De invulling van de training is op hen afgestemd.
De trainer overhandigde aan hen de nieuwe tassen.

Slide 13 - Tekstslide

HUN
1. Als het een bezittelijk voornaamwoord is. (mijn, jouw, ons) 
Over 5 minuten begint hun les..
Hun docent is ziek.
2. Als het een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel. 
Je kunt er dan vaak wel een voorzetsel bij denken. 
(aan, voor, bij, volgens)
De trainer gaf hun de online les vandaag. (hun = aan hen)
Ik geef hun de boeken voor de les. (hun = aan hen)


Slide 14 - Tekstslide

Ezelsbruggetje:

AAN HEN = HUN

Kan je 'aan' er bij denken, dan schrijf je HUN
Staat 'aan' (of ander voorzetsel) er al bij? Dan schrijf je HEN

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

... spraken af dat het een grote, fleurige bos moest worden.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb het ... gisteren nog verteld.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 18 - Quizvraag

Weet je waar ... spullen zijn?
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 19 - Quizvraag

Voor ... moeder wilden Ria en Willemijn wel een bloemetje kopen.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 20 - Quizvraag

Ik heb het aan ... verteld.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 21 - Quizvraag

Gisteren hadden ... nog niks voor Jan gekocht.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 22 - Quizvraag

Maken: Taalblokken 
spelling en grammatica > 3F grammatica 
  5.3 hen/hun/zij alle oefeningen
klaar? Creatieve schrijfopdracht 2 maken op papier en overtypen en inleveren in Canvas

Slide 23 - Tekstslide

Creatieve schrijfopdracht 2
Maak een foto van je geschreven tekst
Je geschreven tekst lever je bij mij in
Typ je tekst over en verbeter waar nodig.
inleveren in Canvas:
Foto van eerste tekst en verbeterde tekst in een document.
Bewaar dit goed voor je portfolio met alle creatieve schrijfopdrachten.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

brief 1 nakijken en huiswerk
Brief 1 gemaakt, zie feedback en pas aan
Brief 1 alsnog maken!
Brief 2 maken
Huiswerk zie planner! Let op: niet gemaakt, dan mag je niet meedoen aan de toets lezen luisteren aan het einde van P2

Slide 26 - Tekstslide

EVALUATIE

Controleer of je de uitleg hebt begrepen door de Kahoot te spelen. 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link