les 4

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine 
en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak
mobiel in de telefoontas
Ik controleer het gemaakte huiswerk 
(opdrachten paragraaf 5.3)
Heb je toch kauwgom of je mobiel: uurtje nakomen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine 
en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak
mobiel in de telefoontas
Ik controleer het gemaakte huiswerk 
(opdrachten paragraaf 5.3)
Heb je toch kauwgom of je mobiel: uurtje nakomen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies





  • ik bespreek kort de laatste paragraaf van dit hoofdstuk: 5.4
  • je kijkt zelfstandig je gemaakte werk na (zorg dat je van je fouten leert)
  • zelfstandig werken aan de opdrachten van paragraaf 5.4
  • we sluiten de les af met controle vragen
Deze les

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§5.4 Als je zonder werk zit

werkloos:
  • tussen de 15 en pensioenleeftijd
  • en geen baan hebt
  • en actief opzoek bent naar werk

UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. HIer moet je staan ingeschreven, beoordeelt of je recht hebt op een WW-uitkering en helpen je zoeken naar een nieuwe baan.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten werkloosheid
- Conjuncturele werkloosheid
- Structurele werkloosheid
- Frictie werkloosheid
- Seizoenswerkloosheid
- Regionale werkloosheid

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conjuncturele werkloosheid
Heeft te maken met de schommelingen in de economie.


Mindere koopkracht --> daling van de vraag naar goederen en diensten --> Gevolg conjuncturele werkloosheid.

Mensen raken hun baan kwijt --> minder inkomen --> minder vraag naar producten --> productie bedrijven omlaag --> werkgelegenheid omlaag --> werkloosheid omhoog -->

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Structurele werkloosheid
1) Verplaatsing van de productie naar een ander gebied of land.
--> De productie in dat gebied neemt af.
 --> Er ontstaan structurele werkloosheid.


2) Verouderde producten.
--> Consument koopt moderne producten.
--> Productie bij oude fabriek neemt af  --> het bedrijf sluit.
--> Structurele werkloosheid.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Structurele werkloosheid
3) Bedrijven gaan meer gebruik maken van machines.
--> Personeel wordt vervangen door machines.
--> Structurele werkloosheid.


4) De vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid sluit niet op elkaar aan.
--> Verkeerde opleiding die niet aansluit op de vacature
--> Structurele werkloosheid.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Frictiewerkloosheid
Een korte tijd dat je zonder baan zit.
- als je net klaar bent met school.
- als je tijdelijk geen baan hebt en nieuwe zoekt.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Seizoenswerkloosheid
De vraag naar arbeid verschilt per seizoen --> vraag komt vanuit bedrijven.

Strandtenten --> hebben in de zomer meer vraag naar mensen dan in de winter.
Schaatsbaan --> hebben in de winter meer vraag naar mensen dan in de zomer.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regionale werkloosheid
Kan per provincie verschillen.

Stel de helft uit Enkhuizen werkt bij 1 fabriek.
--> deze gaat sluiten --> heb je in Enkhuizen ineens een hoge werkloosheid.

De rest van Nederland is dan lager.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsverdeling
  • Arbeidsverdeling = iedereen doet zijn of haar eigen werk (iedereen heeft eigen taken)
  • Kun jij een voorbeeld noemen van arbeidsverdeling op school?
  • Waarom is arbeidsverdeling belangrijk?
Rekenen deze paragraaf
Rekenen met procenten: 3c 

6b eerste 2 maanden: 75% WW-uitkering
6c daarna: 70% WW-uitkering.

12c 3,2% van 251.000 
12d 43.000 = 3,2%; eerst 1% uitrekenen, daarna keer 100

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk volgende les
Doornemen paragraaf 5.4  (vanaf blz  142)
Maken de opdrachten van deze paragraaf
Opdracht 1, 2 en 13 mag je overslaan

Kijk je gemaakte werk goed na
Snap je iets niet: haal mij erbij

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


1) Wat staat er in de Algemene wet gelijke behandeling?
A
Dat je voor je kinderen mag zorgen
B
Dat je zowel parttime als fulltime mag werken
C
Dat je ouderen niet mag discrimineren
D
Dat je meer mag verdienen dan je collega

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2) Welke van onderstaande bedrijven geeft aandelen uit?
A
ZZP-er
B
Eenmanszaak
C
BV
D
VOF

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3) Er is een werkende beroepsbevolking en een niet werkende beroepsbevolking
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4) Het voortbestaan van een eenmanszaak is afhankelijk van de eigenaar.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5) Wat is werkgelegenheid?
A
Geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid
B
Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag
C
aanbod van arbeid van de beroepsbevolking
D
bestaat uit alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid

Slide 17 - Quizvraag

A = arbeidsmarkt
B = werkloosheid
C= beroepsbevolking
D = werkgelegenheid
6) Wat is een flexibele baan?
A
Een baan waarin ik mijn eigen werktijd mag indelen
B
Een baan waarin ik moet werken als de baas me oproept.
C
het weekend of doordeweeks moet werken
D
Een baan waarvoor ik niet betaald krijg

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

7) Wat is de beroepsbevolking?
A
Iedereen die werkt of werkloos is
B
Iedereen die werkt
C
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt
D
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

8) Welke bewering is juist?

A
Een zelfstandige kan geen personeel in dienst hebben.
B
Als zelfstandige heb je zekerheid over je werk en je inkomen.
C
In een eenmanszaak werkt maar één person.
D
De eigenaar van een eenmanszaak is eigen baas.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

9) Een werkgever kan bij een sollicitatie verschillende redenen hebben om iemand niet aan te nemen.

Welke van de volgende redenen is in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling?
A
De sollicitant vraagt een te hoog salaris.
B
De sollicitant is te oud.
C
De sollicitant heeft de verkeerde opleiding.
D
De sollicitant heeft te weinig ervaring.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

10) Bij welke ondernemingsvorm is de directeur in loondienst?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
NV
D
ZZP-er

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

11) Wat is de arbeidsmarkt?
A
Geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid
B
Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag
C
aanbod van arbeid van de beroepsbevolking
D
bestaat uit alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid

Slide 23 - Quizvraag

A = arbeidsmarkt
B = werkloosheid
C= beroepsbevolking
D = werkgelegenheid
12) Arbeidsparticipatie is
A
Het percentage van de mensen die werkt
B
Het aandeel die mensen hebben in bedrijven
C
De hoeveelheid mensen die vrijwilligerswerk doen
D
Het percentage van de bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13) Welke ondernemingsvorm geeft aandelen uit die vrij verhandelbaar zijn?
A
NV
B
BV
C
CV
D
VOF

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit waren de controle vragen.
Hoeveel had je er goed?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoe vond je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Wat vond je goed of niet goed
aan deze les?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk volgende les
Doornemen paragraaf 5.4  (vanaf blz  142)
Maken de opdrachten van deze paragraaf
Opdracht 1, 2 en 13 mag je overslaan

Kijk je gemaakte werk goed na
Snap je iets niet: haal mij erbij

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies