afronding balans

Hoe noemen we de rechterzijde van de balans ?
timer
1:00
A
Liquide middelen
B
Passiva
C
Debet
D
Activa
1 / 23
volgende
Slide 1: Quizvraag
DierverzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoe noemen we de rechterzijde van de balans ?
timer
1:00
A
Liquide middelen
B
Passiva
C
Debet
D
Activa

Slide 1 - Quizvraag

Onder welke balanspost zetten we de debiteuren
A
Vaste activa
B
Eigen Vermogen
C
Liquide middelen
D
Vlottende activa

Slide 2 - Quizvraag

Welke van de onderstaande balansposten valt onder vaste activa ?
A
een pand
B
voorraden
C
een tegoed bij de bank
D
debiteuren

Slide 3 - Quizvraag

welke stelling klopt niet ?
A
een balans is altijd in evenwicht
B
een balans is een momentopname
C
heeft een debetzijde en een creditzijde
D
wordt altijd opgemaakt op 31 december

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een debiteur ?
A
Iemand waar we nog geld van krijgen
B
Een schuldeiser
C
Iemand aan wie we nog geld moeten betalen
D
Iemand die een lening heeft verstrekt

Slide 5 - Quizvraag

Wat staat er aan de debetzijde van de balans
A
Het Eigen Vermogen
B
De schulden
C
De bezittingen
D
Crediteuren

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Video

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 8 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 9 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 10 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 11 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 12 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling via kas, dus kas daalt.
Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

Slide 13 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200 Kosten -€2.200

Slide 14 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Kosten betaald per bank, dus kas daalt.
Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

Slide 15 - Tekstslide

Welke stelling over het Eigen Vermogen is juist ?
A
is altijd positief
B
staat aan de debetzijde van de balans
C
bezittingen min de schulden
D
wijzigt niet

Slide 16 - Quizvraag

Winst-en-Verliesrekening
Ook wel Resultatenrekening genoemd 

Geeft inzicht in de kosten en opbrengsten van een onderneming én of er winst of verlies is gemaakt in een periode. 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Loonkosten boek je op
A
de resultatenrekening
B
de verlies en winst rekening
C
rechterzijde van de balans
D
linkerzijde van de balans

Slide 19 - Quizvraag

Een toename van de goederenvoorraad boek je op
A
de resultatenrekening
B
de verlies en winst rekening
C
rechterzijde van de balans
D
linkerzijde van de balans

Slide 20 - Quizvraag

De afschrijvingskosten boek je
A
de resultatenrekening
B
de verlies en winst rekening
C
balans
D
nergens

Slide 21 - Quizvraag

De omzet boek je op
A
de resultatenrekening
B
de verlies en winst rekening
C
de rechterzijde van de balans
D
nergens

Slide 22 - Quizvraag

Vragen ??

Slide 23 - Tekstslide