Thema Wonen (+ luisteren)

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Bedenk 3 woorden.

Mijn huis

mijn huis

• Ik woon met mijn familie in een dorp.
• Wij wonen op nummer 14.
• Mijn huis is pas gebouwd. 
• Wij hebben 3 slaapkamers.
• Op het dak is een dakkapel.
• Achter het huis is een grote tuin.
• Wij hebben ook zonnepanelen op het dak.
• De stoep is voor het huis.
• Er mogen geen auto's rijden.
• Dat vind ik heel fijn.

het huis

Werkwoord

geen werkwoord

eten

slapen

de tuin

het dak

regenen

het raam

de deur

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

Van wie is dit huis? 

En waar woon jij?
In een groot huis? In een stad?

Woordenschat

1. Maak de quiz in Wordwall 
2. Schrijf de woorden op die je niet weet.

Klaar??

Maak een gatentekst,  met de huis-woorden

Of doe een memory.

wordwall.net