Les 3 Vocabulaire tijdens stage

Les 3
  Taalgebruik (vocabulaire)





1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
ArbeidsorientatiePraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 3
  Taalgebruik (vocabulaire)





Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen:
  1. Lesdoel
  2. Voorkennis activeren
  3. Instructie
  4. Verwerking
  5. Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Aan het eind van deze les:
Weet ik:
 
  • Welke vocabulaire bij stage horen
Kan ik:
 
  • Deze woorden/zinnen gebruiken 
Herken ik:
 
  • Het verschil tussen praten op school en praten op mijn stage

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Welke woorden zie je  hier staan ?
• Externe stage * beroep
• Interne stage * collega
• Stagebegeleider * kantine
• Stagedocent * leidinggevende
• Stage lopen * sector/profiel
• Stageverslag * werkgever
• Stagiair * werknemer
• Vaardigheid * werkvloer

Slide 5 - Woordweb

Taalgebruik is de manier waarop je met je collega's praat. 
Taalgebruik op school is anders dan taalgebruik op stage.
Op je stage gebruik je andere woorden, dit zijn vaak woorden die met het werk te maken hebben.
Theorie
Wat is taalgebruik?

Slide 6 - Tekstslide

Een praatje maken op je stage of werkplek is een fijne manier om contact te leggen met collega’s.
Wat is geen goede zin om een praatje te maken?
Wat een leuke trui heb je aan?
Jij bent lelijk zeg!!
Heb ik mijn opdracht goed gedaan?
Ga je straks mee lunchen?

Slide 7 - Poll

  • je begrijpt de opdrachten
  • je begrijpt je collega's 
  • je komt professioneel over 
Theorie
Waarom ?

Slide 8 - Tekstslide

Wees open en vriendelijk betekent?
A
Je kijkt heel boos naar je collega
B
Je jas staat open
C
Je lacht naar je collega en je stelt jezelf voor.
D
Je praat boos tegen je collega

Slide 9 - Quizvraag

Je gaat naar je stage en er is iemand die je niet kent, dan zeg je....
A
Hallo wie ben jij?
B
Hallo ik ben ......., wie ben jij?
C
Niets

Slide 10 - Quizvraag