Beeldspraak


Kies een boek
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les


Kies een boek

Slide 1 - Tekstslide

Maak de startopdracht 
(blz. 56, Woordenschat h2)
timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat h1 en h2: beeldspraak

- vergelijking
- metafoor
- personificatie

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt niet letterlijk wat je zegt, maar gebruikt beelden om iets sterker uit te drukken. In deze LessonUp komen drie vormen van beeldspraak voorbij: de vergelijking, de metafoor en de personificatie.

Slide 4 - Tekstslide

De vergelijking (w. h1)
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om 
eigenschappen van iets of iemand (het object) 
te benadrukken. 
Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 5 - Tekstslide

De metafoor (w. h2)
De metafoor is uiteraard ook een vorm van beeldspraak. 
Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. Spreekwoorden en veel vaste uitdrukkingen
zijn metaforen. Denk bijvoorbeeld aan: 
'De appel valt nooit ver van de boom.' 

Slide 6 - Tekstslide

Metafoor
Een metafoor lijkt op een vergelijking, alleen noem je bij een metafoor alleen het beeld. Het object wordt weggelaten:
De prinses van de klas... Dat meisje is niet echt een prinses, maar gedraagt zich alleen zo.

Slide 7 - Tekstslide

Ruim die
(X)
zwijnenstal eens op!
(beeld)
METAFOOR

Slide 8 - Tekstslide

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 9 - Quizvraag

Hij is zo sterk als een beer = een metafoor. Juist of onjuist?
A
onjuist
B
juist

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

Slide 11 - Quizvraag

"Wie de schoen past, trekke hem aan."
Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 12 - Quizvraag

"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 13 - Quizvraag

Personificatie
De personificatie is een bijzondere vorm van beeldspraak. Hierbij doen we net alsof levenloze dingen iets kunnen wat mensen kunnen. Denk bijvoorbeeld aan tijd die voorbij kruipt,
of aan wind die huilt. Kruipen
en huilen zijn dingen die mensen
wél kunnen, maar dingen niet.

Slide 14 - Tekstslide

"Wolken en zon spelen haasje over."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

"De leerlingen uit 2ha3 gebruiken bij tekenen altijd sprekende kleuren!" Waarom is dit een personificatie?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Letterlijk en figuurlijk

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht 1 (woordenschat h2, blz. 56).

Daarna bespreken.
timer
5:00

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk:
opdr. 2,3 en 4

(H2 woordenschat, blz. 57 t/m 59)

Slide 21 - Tekstslide