Voorkennistoets Materialen
1 / 21
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Iedere stof bestaat uit atomen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 2 - Quizvraag
Iedere stof bestaat uit moleculen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Een molecuul in een vaste stof beweegt niet
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Er bestaan niet meer dan 100 verschillende moleculen
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Moleculen in een vloeistof bewegen altijd sneller dan moleculen in een vaste stof.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Als een stof afkoelt bewegen de moleculen steeds minder snel
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Verdampen gebeurt alleen bij het kookpunt van een stof
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quizvraag
De bellen die ontstaan in kokend water zijn gevuld met lucht
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
De druk in een fietsband ontstaat doordat de gasmoleculen tegen de wand aan botsen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quizvraag
De druk in een gasfles neemt toe als de gasfles warmer wordt, hierdoor kan deze uiteindelijk ontploffen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Overal op aarde is het kookpunt van water 100 graden Celcius
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
De faseovergang van gasvormig naar vloeibaar noemen we condenseren
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Een kilo lood is zwaarder dan een kilo veren
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Met dichtheid wordt bedoeld wat de massa is van 1 m3 van een bepaalde stof.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Als een molecuul in een vloeistof niet meer in de buurt is van andere moleculen van de stof is het molecuul verdampt
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Het nulpunt in graden Celsius is het smeltpunt van ijs
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Als de temperatuur van een stof stijgt, zijn de deeltjes waaruit die stof is opgebouwd warmer.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 18 - Quizvraag
De moleculen van een vaste stof blijven bij elkaar, de moleculen van een gas verspreiden zich over de gehele ruimte.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
De grootste moleculen kun je met het blote oog zien
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Een watermolecuul bestaat uit drie atomen
A
Waar
B
Niet waar
