18. betoog

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.  Het betoog
4.  De opdracht
5.  De volgende keer

LESDOELEN
- je kent de regels van de tegenwoordige tijd
- je kent structuur van een betoog
- je weet waar '5 W's en 1 H' voor staat
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.  Het betoog
4.  De opdracht
5.  De volgende keer

LESDOELEN
- je kent de regels van de tegenwoordige tijd
- je kent structuur van een betoog
- je weet waar '5 W's en 1 H' voor staat

Slide 1 - Tekstslide

Wat onder werkwoordspelling valt:
persoonsvorm tegenwoordige tijd:   nu werk ik 
persoonsvorm verleden tijd:                   vroeger werkte zij
voltooid deelwoord:                                  hij heeft daar gewerkt
onvoltooid deelwoord:                             werkend knikte ik
gebiedende wijs:                                       werk ze!
bijvoeglijk naamwoord:                           de werkende student

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een sterk werkwoord?

Slide 3 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een sterk werkwoord

Slide 4 - Open vraag

Wat is een zwak werkwoord?

Slide 5 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een zwak werkwoord

Slide 6 - Open vraag

de regels van de tegenwoordige tijd
Alle werkwoorden zijn of sterk of zwak. 
Voor ALLE werkwoorden gelden de volgende regels:

Het onderwerp is 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm.
Ik wil geen thee.

Het onderwerp is enkelvoud, maar geen 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm + t
Jij wilt thee. 

Het onderwerp staat in het meervoud ► dan krijgt de pv het hele werkwoord
Wij willen koffie. 

Slide 7 - Tekstslide

1. Ik (wijzen) hem de weg

Slide 8 - Open vraag

2. Hij (wijzen) haar de weg

Slide 9 - Open vraag

3. Ik (verhuizen) morgen

Slide 10 - Open vraag

4. U (verhuizen) morgen

Slide 11 - Open vraag

5. Simon (kennen) Rotterdam goed

Slide 12 - Open vraag

6. (Kijken) daar eens!

Slide 13 - Open vraag

7. De paarden (staan) in de wei

Slide 14 - Open vraag

8. De hond van de buren (blaffen) 's nachts

Slide 15 - Open vraag

9. (Lopen) je op de stoep?

Slide 16 - Open vraag

10. Jij (lopen) naast jouw schoenen

Slide 17 - Open vraag

11. Leuke test, (vinden) jij ook niet?

Slide 18 - Open vraag

12. Het (bewijzen) dat je werkwoordspelling onder de knie (hebben)

Slide 19 - Open vraag

13. Wat (opvallen) aan de vorige vraag?

Slide 20 - Open vraag

14. De piano van de buurman (smergelen)

Slide 21 - Open vraag

Vraag 12. Het (bewijzen) dat je werkwoordspelling onder de knie (hebben) 

Wat valt op aan deze zin? 

  • Let op bij een zin met de woorden 'en', 'dat' en let ook op bij een komma. 
  • Het betekent dat de zin uit meer dan één zin bestaat. 
  • Elke zin heeft een eigen persoonsvorm en een eigen onderwerp.
  • Zinnen met 'en', 'dat' en een komma bestaan dus uit meer dan één zin. 

Slide 22 - Tekstslide

wat we nu gaan doen
We gaan meteen door met het maken van een instaptoets, via LessonUp
Niet voor een cijfer, wel voor jezelf (en voor mij) om te kijken wat je begrijpt en wat nog niet. 

Het is de opmaat voor de nulmeting Grammatica en Spelling d.d. medio juli. 

Slide 23 - Tekstslide

1. 'De scouting (organiseren) kampen en excursies'
A
organiseren
B
organiseert
C
organiseerden
D
organiseerde

Slide 24 - Quizvraag

2. Tijdens zo'n kamp (bivakkeren) je in de natuur
A
bivakkeer
B
bivakeer
C
bivakker
D
bivakeert

Slide 25 - Quizvraag

3. Vogels kijken en zeldzame planten determineren: voor elke interesse (bestaan) een activiteit
A
bestaan
B
besta
C
bestaat

Slide 26 - Quizvraag

4. (Vinden) jij het leuk om buiten te zijn?
A
vind
B
vindt

Slide 27 - Quizvraag

5. Dan (passen) scouting misschien wel bij jou
A
past
B
pasd

Slide 28 - Quizvraag

6. Je (beleven) er leuke middagen!
A
beleeft
B
beleefd
C
beleefde

Slide 29 - Quizvraag

7. Voor je het weet, (gebeuren) het dat je je inschrijft voor zo'n middag!
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 30 - Quizvraag

einde instaptoets

Slide 31 - Tekstslide

2. OVERZICHT SCHRIJFDOSSIER
► 20 maart: het betoog
woensdag 27 maart: de reflectie (het slot) en controle van jouw verslag m.b.v. opdracht 8. Klaar? Schrijfdossier uploaden in CumLaude. 

Deadline: 10 april 2024, 22:00 uur.


Slide 32 - Tekstslide

3. HET BETOOG

Je wilt de lezer overtuigen van jouw mening. Dit overtuigen doe je met feitelijke argumenten. Het is een overtuigende tekstsoort met feitelijke informatie. Dat maakt het deels ook een informatieve tekstsoort. 


Titel?


Inleiding, kern, slot in alinea's.


Afsluiting? 



Slide 33 - Tekstslide

Wat is het schrijversdoel van een betoog?
A
Activeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
informeren

Slide 34 - Quizvraag

TITEL
- Bedenk een pakkende titel die de lading dekt, het onderwerp. 
- Houd het kort en bondig: de titel kan op een spandoek. 

Ideeën over de titel:
- iets over jouw hobby
- iets over jouw sport
- iets wat jou interesseert
- iets over jouw opleiding

Slide 35 - Tekstslide

INLEIDING
- Je schrijft een anekdote, een verhaaltje.

De lezer weet dan wat gaat komen en het wordt hem/haar duidelijk waarom je dit onderwerp hebt gekozen. 




Slide 36 - Tekstslide

KERN
In alinea's. Elk deelonderwerp heeft een eigen alinea. In een alinea schrijf je achter elkaar door. 

Hoe ziet de structuur van een betoog eruit?
(titel en inleiding)
- Alinea 1: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 2: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 3: tegenargument + dit onderuithalen
(slot en afsluiting)

Slide 37 - Tekstslide

onderbouwen met argumenten
Een argument is feitelijke informatie. Wat is feitelijke informatie?
  • Een feit is meetbaar, het staat vast. 

Welke informatie is waar? 
  • informatie van overheidsinstanties 
  • informatie uit onderzoek (maar let op: 'wij van wc-eend')
  • informatie uit de krant

► Wordt informatie van Facebook, Instagram, TikTok gecontroleerd op waarheid?  





Slide 38 - Tekstslide

SLOT
- Een slot kan een conclusie, een samenvatting, een blik op de toekomst of een vraag zijn. Je zet het in één alinea, de slotalinea.


- Sluit passend af met jouw naam.

Slide 39 - Tekstslide

TIPS
- Houd je aan de structuur van een betoog
- Gebruik signaalwoorden!
- Houd je tekst kort en bondig
- Lees je tekst altijd na


Slide 40 - Tekstslide

Stelling/standpunt:
Alle katten moeten binnen blijven

Eens
Oneens

Slide 41 - Poll

Waarom moeten katten binnen blijven?
Geef één argument.

Slide 42 - Open vraag

Waarom moeten katten niet binnen blijven?
Geef één argument.

Slide 43 - Open vraag

Met welk signaalwoord kan je een tegenargument aangeven?
A
Maar
B
Echter
C
Daarentegen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 44 - Quizvraag

Hoeveel argumenten moet je op het examen Schrijven gebruiken om je standpunt te ondersteunen?
A
Minimaal 2
B
Dat maakt niet uit
C
Minimaal 3
D
Dat wordt aangegeven in de begeleidende tekst

Slide 45 - Quizvraag

4. DE OPDRACHT
Schrijf een betoog over een onderwerp waar je een mening over hebt. Weet je geen onderwerp, dan staat een aantal in het Schrijfdossier. 

Neem jouw schrijfproduct op onder opdracht 6 in je Schrijfdossier. 

Je mag Chat GPT gebruiken: zorg er dan wel voor dat ik het niet merk. Dit bewerkstellig je door het na te lezen en te herschrijven in jouw eigen woorden. Daarnaast verwijder je het kadertje eromheen, kies je een ander lettertype, een andere puntsgrootte en wijzig je de achtergrondkleur. 
 

Slide 46 - Tekstslide

5. DE VOLGENDE KEER
... schrijf je de reflectie!

Slide 47 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES

Slide 48 - Tekstslide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 04. woensdag 3 + 10 april ►Samenhang (signaalwoorden)
- woensdag 10 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 04.
Niet: Sander, Erik Jan, Fabian, Aiden, Gaby, Jan, Nils, Henk, Lynn, Gijs, Stan, Thijmen en Joas. 
► jullie zijn voor de duur van Bouwsteen 4 vrijgesteld van Nederlands.  

Bouwsteen 05. woensdag 17 april en 24 april ►Hoofd- en bijzaken
- woensdag 24 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 05.
Niet: Jan, Henk, Sophya, Gideon, Ilse, Jasper, Fabian, Aiden, Gerben, Thijs, Famke, Gaby, Nathan,  Ruben, Sander en Erik Jan. 

Slide 49 - Tekstslide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 06. woensdag 8 en 22 mei ►Argumenteren
- woensdag 22 mei het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 06.
Niet: Nathan, Ruben, Sander, Erik Jan, Fabian, Aiden, Famke, Gaby, Nils, Lynn, Sophya, Wiesje en Ilse.

Woensdag 5 juni en 12 juni vrij ivm mondelinge examens

Bouwsteen 07. woensdag 29 mei en 19 juni ►Evalueren
- woensdag 19 juni het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 07.
Niet: Ruben, Sander, Erik Jan, Fabian, Thijs, Wiesje en Ilse.

Slide 50 - Tekstslide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 08. woensdag 26 juni en 3 juli ►Samenvatten
- woensdag 3 juli het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 08.
Niet: Ruben, Erik Jan, Aiden, Gaby, Henk, Gijs, Joas en Ilse. 

Eindtoets Bouwstenen. woensdag 10 juli het 1e lesuur Nederlands
Nulmeting Spelling en Grammatica. woensdag 10 juli het 2e lesuur Nederlands

Tijdens de vrijkomende lesuren ga je je achterstanden van Nederlands wegwerken, bouwsteentoetsen inhalen. etc. 

Slide 51 - Tekstslide