1,2,3 zinnen maken

1,2,3 zinnen maken
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsOkanMiddelbare schoolvmbo b, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1,2,3 zinnen maken

Slide 1 - Tekstslide

In deze les leer/herhaal je:
hoe je een  gewone , korte zin maakt.

Slide 2 - Tekstslide

En hoe je de 1-2-3-manier kunt gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Aan het einde van de les weet je:
Dat een zin begint met een Hoofdletter en eindigt met een punt.
Wat er bedoeld wordt met 1, 2 en 3 en weet je deze volgorde van zinsdelen ook te gebruiken voor het maken van een goede zin.

Slide 4 - Tekstslide

Wat zit er in een zin?

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Het deel 1 van de zin is altijd een........?
Er zijn drie mogelijkheden.

Slide 8 - Open vraag

1=
een mens
een dier
een ding

Slide 9 - Tekstslide

De 2 in de zin is altijd een.........?

Slide 10 - Open vraag

2=
een werkwoord

Slide 11 - Tekstslide

En 3 = 
de REST van de zin

Slide 12 - Tekstslide

Noem een mens, dier of ding. Of twee.

Slide 13 - Woordweb

Noem een werkwoord.

Slide 14 - Woordweb

Maak een korte zin met 1 en 2.

Slide 15 - Woordweb

Natnael loopt elke dag door het huis.

A
elke dag door het huis =1
B
elke dag door het huis =3
C
elke dag door het huis =2

Slide 16 - Quizvraag

Natnael loopt elke dag door het huis.

A
loopt =1
B
loopt =3
C
loopt =2

Slide 17 - Quizvraag

Natnael loopt elke dag door het huis.

A
Natnael =1
B
Natnael =3
C
Natnael =2

Slide 18 - Quizvraag

de mannen lopen elke dag door de straat

A
elke dag door de straat =1
B
elke dag door de straat=3
C
elke dag door de straat =2

Slide 19 - Quizvraag

De mannen lopen elke dag door de straat.
A
lopen = 1
B
lopen = 3
C
lopen = 2

Slide 20 - Quizvraag

De mannen lopen elke dag door de straat.
A
De mannen = 1
B
De mannen = 3
C
De mannen = 2

Slide 21 - Quizvraag

Volgende vragen doe je zo:
Hij zit bij het raam.
hij = 1
zit = 2
bij het raam = 3

Slide 22 - Tekstslide

Sayed zit op de bank.
Schrijf de 1, 2 en 3 op

Slide 23 - Open vraag

De dokter woont in Evere. Schrijf 1,2, en 3 op.

Slide 24 - Open vraag

Soms heb je 2x een 3:
1= Sefatullah
2= zit
3=de hele dag (tijd)
3= op de bank (plaats)
(altijd eerst tijd en dan plaats)

Slide 25 - Tekstslide

1) Wij/ wonen /in Brussel.
2)Wij/ wonen /twee jaar/ in Brussel.
3)Majed en Abdellah/ lopen/ op de straat.
4) Majed en Abdellah /lopen /de hele dag/ op de straat.
5) De koffie /staat /op de tafel.
6) De koffie /staat/ nu /op de tafel.
7) De hond/ eet /vlees.
8) De hond/ eet/ iedere dag /vlees.
9) De les /is/ op dinsdag.
10) De les/ is/ op dinsdag/ in Okan.

Slide 26 - Tekstslide

de dokter
leggen
vis
staat
een ei
in de winter
werkt
iedere week
slaap
op de bank
de koe
eten
iedere maandag
de vogels
ik
wij
binnen
in de lente
in het ziekenhuis
vandaag

Slide 27 - Sleepvraag

De familie         slaapt    aan de muur.
De grote man   ligt         op tafel.
De klok               eet        in de kamer
De peuter          staat       taart.
De vrouw           kijkt        televisie.
Het meisje         hangt     rode wijn.
De jonge man  drinkt     op de grond.
De koffie            is             op de laptop.
De dikke man  werkt      in de stoel.
1..........................       2...........      3.........................                    

Slide 28 - Tekstslide

Weet je nu:
Wat de 1 is, de 2 is, de 3 is?
Hoe je zo een zin kunt maken?
Dat er soms twee keer een 3 is in de zin?
Dat je dan eerst de tijd gebruikt en dan de plaats?

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide