Voornaamwoorden

4.3 Grammatica
Voornaamwoorden
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

4.3 Grammatica
Voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
- betrekkelijk vnw (bt vnw)
- aanwijzend vnw (a vnw)
- vragend vnw (v vnw)
- onbepaald vnw (o vnw)

Aan het eind van de les ken ik al de soorten voornaamwoorden (7).

Slide 2 - Tekstslide

Het betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op iets wat eerder gezegd is in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Het woord/zinsdeel of de zin waarnaar wordt verwezen bij het b vnw. heet het antecedent.

''Het ongeluk dat gisteren is gebeurd, staat vandaag in de krant.''
Vraag: Wat is het antecedent in deze zin?
A
Dat
B
Het ongeluk dat
C
Het ongeluk dat gisteren is gebeurd
D
Het ongeluk

Slide 4 - Quizvraag

Die, dat of wat: betrekkelijke vnw
de-woorden -> die (de appel die)
het-woorden -> dat (het meisje dat)
'wat' verwijst naar een zin(sdeel) of een overtreffende trap.
Voorbeelden...

Slide 5 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Dit vnw verwijst naar personen/dieren. De vraagwoorden:
- wie heeft de toets?
- wat voor een huisdier heb je?
- welke toets hebben we?
-wat heeft jouw konijn gedaan?

Slide 6 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Het wijst het zelfstandig naamwoord als het ware aan.
Vier soorten:
1. die (bij de-woorden)
2. deze (bij de-woorden)
3. dit (bij het-woorden
4. dat (bij het-woorden)

Slide 7 - Tekstslide

Het onbepaald voornaamwoord verwijst naar vage zelfstandige nw.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Het onbepaald vnw (o vnw)
Verwijst naar vage personen of zaken.
Voorbeelden van o vnw: alles, veel, niemand, iets, het enige.

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 2. Het bezittelijk voornaamwoord staat alleen voor een bnw.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Vraag 3.
'Die' verwijst naar het-woorden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Vraag 4.
'Het meisje dat' is een voorbeeld van een aanwijzend vnw.
A
Waar, het znw wordt aangewezen.
B
Niet waar, dit is een betrekkelijk vnw.
C
Niet waar, dit is een vragend vnw.
D
Niet waar, dit is een bezittelijk vnw.

Slide 12 - Quizvraag

Vraag 8. Ik vind hem de aardigste jongen uit de klas, omdat hij iemand is die grappig is.
Deze zin bestaat uit:
A
één p vnw, twee bt vnw en één o vnw.
B
drie p vnw en één v vnw.
C
drie p vnw, één b vnw en één o vnw.
D
twee p vnw en één o vnw.

Slide 13 - Quizvraag

Werken aan Leswijs
Leswijs 3.3 en 4.3 

Slide 14 - Tekstslide